Charmant, slordig, vertederd
Het debuut van Tessa de Loo
De meisjes van de suikerwerkfabriek door Tessa de Loo Uitgever: De Arbeiderspers, 194 p., f29,50
Diny Schouten
Met een fier, uitdagend, mooi gezicht staat Tessa de Loo op de kaft van haar debuut: zes verhalen, gebundeld onder de titel van het tweede, De meisjes van de suikerwerkfabriek. Dat verhaal trok bij verschijnen in Maatstaf aandacht door het sensationele van het onderwerp, een wraakactie van vier forenzende chocoladearbeidsters op de mannen in het algemeen en één, al te zeer van zich zelf overtuigde conducteur in het bijzonder.
Het verhaal leest als een trein. Pas bij herlezing valt op hoe bewonderenswaardig ingenieus de constructie is. Stijl en dialoog zijn wat minder: ‘Zachtjes zei ik in zijn oor: “Sodemieter op man en laat mij met rust”’; ‘Het kwam me voor dat jeuk, als je door omstandigheden niet kon krabben, minstens even kwellend was als pijn’; ‘Welk van deze schitterende bedden vind je het mooiste?’ Voor Verkademeisjes klinken zulke zinnen wel erg boekig, maar zeker is dat er een fraaie fonkeling ligt over het verhaal. Tessa de Loo bezit het Beryl Bainbridge-talent om van een smartlap echte literatuur te maken. Is het Bainbridge-effect ook wat ze met haar schrijverschap nastreeft? Uit haar bundel valt dat nog niet op te maken. Van de overige verhalen zijn er drie waarin de schrijfster ‘put uit jeugdherinneringen’. Ze passen geheel in de druilerige Hollandse traditie, zal ik maar zeggen, die van het stille kinderverdriet om de ondoorgrondelijkheid, de ontoegankelijkheid en de onherbergzaamheid van de wereld der volwassenen. Uitstekend geschreven, dat wel, met veel oog voor de huiveringwekkende fysionomie van dames van middelbare leeftijd: ‘Haar vingers met bloedrood geverfde nagels rustten gebogen op haar beige plissé-rok als de scharen van een krab op de ribbelige bodem van een zandbank.’ Maar Rose, met bizarre stukjes geel ertussen, De Grote Moeder en Mottenballen en parfum (slechte titels trouwens: aanstellerig) zouden wat mij betreft ook ooit door Kester Freriks, Anne Marie Baart of Mensje van Keulen geschreven kunnen zijn: competent, maar weinig authentiek.
Tessa de Loo
Alle drie missen ze plot en pointe, en daarom smaken ze naar niks. Het is het soort verhalen dat altijd op zondagmiddag speelt, of in vakanties, omdat ze gaan over het drenzerige niemand-houdt-van-mij gevoel dat speciaal is uitgevonden voor kinderen, en dan nog speciaal voor meisjes in de onbehaaglijke leeftijd van dertien of veertien jaar. Als je zoals Lise uit De Grote Moeder door je ouders naar een zomerkamp van padvindsters wordt gestuurd zodat ze zelf lekker naar Parijs kunnen gaan, word je daar nog eens extra onuitstaanbaar onrechtvaardig behandeld omdat je een meisje bent: ‘Te bedenken dat deze jongens echt de zee op gingen en dat hun de kneepjes van het varen werd bijgebracht terwijl wij daar in de bossen werden bezig gehouden met huisvlijt, opgediend met een sausje indianenromantiek.’ De wat klagerige toon is al even naargeestig als de emmer roze Saroma waarin Lise moet roeren tijdens het corvee. Een grapje kan er niet af, de loodzware ernst ervan is eerlijk gezegd nogal bedrukkend.
Muziekles, het eerste verhaal, vind ik zo zonder die dimensie van het zelfbeklag, veel beter. Net als in het titelverhaal zijn het hier deerniswekkende, bleke levens, ditmaal zonder een bevrijdende revolte, maar zo meedogenloos geregistreerd dat de tranen je ervan in de ogen schieten. Ogenschijnlijk is Tom het slachtoffer van zijn uitgebluste ouders Johan en Lisa, maar wie veroordeelt de hulpelozen? Johan leeft op bij het idee dat zijn zoon een beroemde popzanger zou kunnen zijn, maar ziet zijn hoop de bodem ingeslagen als Toms belangstelling voor de vol glanzende verwachtingen aangeschafte gitaar van oppervlakkige aard blijkt te zijn.