Versmelting
In Jaren na maart is in de twee belangrijkste tendenzen in Van Vliets poëzie een langzame kentering ingetreden. Het realistische, woordenrijke gebabbel uit Na de wetten is geconcentreerder geworden, de melancholie uit Het grote verdriet minder snotterig. Een kentering ten goede, wat mij betreft.
Thematisch is er overigens weinig veranderd, in de eerste twee afdelingen staat het concrete, persoonlijke leven centraal, in de laatste afdeling doet Van Vliet pogingen om het nauwelijks meer achterhaalbare van een paar synesthetische herinneringen vast te leggen. Zo sluiten ‘Jaren na maart’ en ‘Vrienden’ aan op Na de wetten en ‘Langzaam weer in beeld’ op Het grote verdriet.
In de afdeling ‘Jaren na maart’ kijkt Van Vliet opnieuw terug op zijn jongelingsjaren. Maar wat eerst een losse greep was, wordt nu met elkaar in verband gebracht. De afdeling begint met een heel mooi gedicht ‘Nieuwjaar 1955’ waarin wordt uitgezien naar de lente, maar vanuit de wetenschap dat die het verwachte niet heeft gebracht: ‘Maart, de maand waarin alles veranderde, moest nog komen.’ In maart van dat jaar overlijdt de grootmoeder en verlaat de vader het gezin, zaken die in ‘Nieuwjaar 1955’ al subtiel voelbaar worden gemaakt. Ik zal niet de enige zijn die het gedicht citeert maar het is dan ook de moeite waard:
Een en al bedrijvigheid zou het jaar zijn.
De kater diende gesneden, de notelaar
voor omvallen behoed en wie ziek was zou genezen.
Met zorg werd de kleur der tegels gekozen.
Deuren moesten worden uitgebroken. Uit Parijs
zouden nichtjes en neven overkomen.
Alles wat ons verenigde werd in gele doosjes verpakt.
Op hun terugkeer werd zenuwachtig gewacht.
Maart, de maand waarin alles veranderde, moest nog komen.
Hoe ik niet kon geloven dat het waar was
hing al in de lucht, zoals de verfgeur in mijn haren.
Het is zaak de bundel ook als lezer met dit gedicht te beginnen, het maakt nieuwsgierig en bevat ook de stille dreiging dat alles anders uit zal pakken. Wat maakt dit vers en andere nu sterker dan vorig werk? Ik denk de versmelting van nuchterheid en dramatiek, waar die eerst gescheiden waren. Het echec van het leven voert niet meer tot een floers van tranen maar tot duidelijke beelden. Zo gaat het toe als de foto van de overspelige vader wordt verbrand:
Het geheugen is afgesneden aan de witte rand.
In een oogwenk trekt de lucifer voorbij
die hem verlicht. Te kort evenwel,
als een allerlaatste armzwaai voor de nacht begint.
Bovendien heeft deze poëzie soms een treffende plastiek, die niet louter om het mooi is aangebracht maar ook aansluit bij de context. Bij voorbeeld in deze regel over de, nog steeds meer hunkerende dan daadkrachtige hoofdpersoon: ‘Enkel verlangens / in zo grote getale, dat ik in het schemerdonker / net zo lag als een weids petroleumveld / onder James Dean's laatdunkende stap.’ Worden in deze regel niet de gevoelens van verlangen met voeten getreden door het idool/ideaal waarnaar die verlangens uitgaan? Zo schijnbaar eenvoudig en met een zeer aards beeld geeft Van Vliet hier toch even de onmogelijke afstand tussen droom en verwezenlijking weer: zijn manco is dat hij juist door iets te willen het niet kan. Wie een heldendaad verricht, als James Dean, moet over zijn wil heen stappen.
Het gebruik van het woordje ‘Enkel’ in de zin van ‘alleen’ ontneemt ons trouwens het recht om in een eerder gedicht iets dubbelzinnigs te lezen. In ‘Grootmoeder’ staat: ‘Niet dat zij niet van mij hield. Enkel: / Mijn naam klonk te germaans, mijn geboorte / was een daad van collaboratie.’ Aanvankelijk dacht ik dat ‘Enkel’ hier ook wel eens ‘kleinzoon’ kon betekenen, wat voor de Franstalige grootmoeder een passende diskwalificatie van de ‘germaanse’ Van Vliet zou zijn. Maar na het tweede ‘Enkel’ lijkt mijn associatie me een dwaling. En toegegeven, Van Vliets poëzie toont ook elders een heel ander taalbewustzijn dan dat van slim gegoochel met meerduidige woorden.