Het verschil tussen Blake en Robbins
De junk-wereld van Arie Visser
Het vangen van de draak door Arie Visser Uitgeverij: De Bezige Bij 141 p., f 19,50
Ed Schilders
Het vangen van de draak, ondertitel ‘Een boosaardig verhaal’, opent met twee citaten. Het eerste is een ‘Proverb of Hell’ uit William Blakes The Marriage of Heaven and Hell (en niet ‘...hell and heaven’, zoals in dit boek staat): The road of excess leads to the palace of wisdom.
Ik neem aan dat het tweede, van Kurt Weill, gekozen is als sfeeraanduidende orkestratie van de korte verhouding van de hoofdpersoon, de junk en would-be acteur Jonas, met een ‘werkelijk buitengewoon meisje’, Francesca.
Wat Blake betreft, ik lees zijn road of excess hier als een verwijzing naar het leven van de junk: buitensporig in menig opzicht, volgens velen. Misschien stel ik te hoge eisen aan buitensporigheid, maar echt excessief vind ik de door Visser beschreven fragmenten uit zo'n leven eigenlijk niet. Wat ik bij voorbeeld wel buitensporig vind: seks op z'n Sadeiaans, vreten à la Grande Bouffe, de serie syfilitica van Boswell, het laudanum-menu van De Quincey. Het aardige van literatuur is bovendien dat je daarin iedere vorm van grensoverschrijding verder kunt doorvoeren, zonder dat de lezer zich belazerd voelt: de werkelijkheid is in beletterde vorm veel groter dan die in tijdelijke vorm. Dat is niet alleen het aangename van literatuur (onder andere dingen), het biedt ook de mogelijkheden om grenzen te onderzoeken en te verleggen. Gebeurt dat goed, dan ontstaat er zo iets als wijsheid.
Dat is, natuurlijk, één manier, één methodisch uitgangspunt, maar het lijkt hier het meest toepasselijke omdat Visser zijn weg door de wereld van zijn verhaal zo gekozen heeft dat we over een goed uitzicht beschikken op een zekere mate van buitensporig gedrag. En tegelijk wil hij zijn hoofdpersoon genoeg intelligentie meegeven zodat hij - Jonas - althans de wil heeft de drijfveren, de betekenis, de obstakels en zo mogelijk zelfs de positieve kanten van het leven in dat specifieke wereldje te doorgronden.
Arie Visser, foto Jan van der Weerd