Open huwelijk
Wolf, enig hoofdpersoon (alle anderen blijven even karakterloos als naamloos: ‘zijn ex’, ‘zijn vriendin’, ‘zijn compagnon’, ‘zijn therapeute’) wordt na twintig jaar ‘open’ huwelijk het huis uitgewerkt door zijn geëmancipeerde vrouw, want die vindt zich zelf nog niet zelfstandig genoeg. Volgens Wolf heeft ze haar zelfstandigheid tot dusver ‘wat eenzijdig ontwikkeld’, waarmee hij bedoelt dat ze ‘contacten heeft met andere heren’, door hem ook wel ‘kutzwagers’ genoemd. Wolfs taaleigen maakt hem werkelijk tot een vlot type, zij het met ‘een gekwetste ego’. Wolfs probleem is, dat ‘zijn seksualiteit zo nu en dan een uitstapje met hem maakt’. Daardoor heeft hij weinig verweer tegen het recht dat zijn vrouw opeist op ‘haar vriend’. Maar Wolf blijft het niet leuk vinden, want er is tenslotte verschil tussen ‘actief en passief vreemd gaan’. Bovendien voelt hij zich intellectueel in een hoek gedreven. De dame in kwestie leeft namelijk in de wereld van Het Goede Boek, waarin men Miller, Marquez, Borges en Kafka gelezen heeft, in die volgorde, terwijl de arme Wolf, die immers voor zijn gezin moet zorgen, nauwelijks tijd heeft om The Alexandria Quartet van Lawrence Durrell uit te lezen.
Omdat Wolf ‘zijn echte persoonlijkheid’ verbergt, moet hij van zijn vrouw in therapie. Veel helpen doet het niet. De therapeute weet na enige maanden te vertellen dat Wolf ‘vliegensvlug muurtjes om zich heen metselt’ als iets of iemand te dicht in de buurt komt. Volgens haar moet Wolf leren om ‘over zijn barrière heen te springen’.
Kortom, het is niet helemaal de wereld van Peter Stuyvesant, maar vergelijkbaar is het wel. Het is de wereld waarin mensen ‘een schil van zich afpellen’, ‘werken aan hun relatie’, zich ‘beter in hun vel voelen zitten’, en waarin de échte persoonlijkheid open, extravert en éérlijk is. Het verbijsterende is, dat al dit afgekloven mensen-van-nu-proza gepresenteerd wordt zonder zelfs maar een gering vermoeden van ironie. Wolfs ‘ruilpartner’ (heet dat zo, in NVSH-kringen?) spreekt over ‘in elkaar gaan’, waar onze hoofdpersoon om blijkt te kunnen lachen, maar aan zijn argeloze synoniemen voor hetzelfde: ‘contacten met dames’, ‘je weet wellen’ en ‘mijn bezigheden’, lijkt hem nauwelijks iets grappigs op te vallen, zodat het boze vermoeden rijst dat ook de auteur er niets anders mee bedoelt dan zich geestvol uit te drukken. Tenslotte laat hij Wolf ook ‘een alcoholische versnapering’, ook wel ‘een consumptie’ nemen, heeft Wolfs vader het ‘aan z'n tikkertje’ en zit Wolf tot tweemaal toe ‘het land te verdedigen’. De schrijver is bovendien te onervaren of te ongeletterd of beide om te weten dat je de lezer niet voortdurend moet vertellen wat hij al weet, ook niet in ‘korte, filmische scènes’.
De 327 bladzijden moeten trouwens toch al vlug vol zijn geweest, met zinnetjes (zelden samengesteld) die nimmer de tien woorden te boven gaan: ‘“Dit is de echte Wolf”, zei hij. “Niet meer een man met een façade, een fake-figuur. Die is weg. Dood en begraven. Dank zij jou.” “Laat de echte Wolf dan maar eens voelen. Het is tijd om in me te komen.” Wolf ging op haar liggen. Ze spreidde haar benen verder en leidde hem naar binnen.’
Maar de échte Wolf, zonder façade en fake, houdt toch niet zo erg van zijn zelfverzekerde vriendinnen, voor wie neuken zo iets is als een borrel drinken. Waar hij, de échte Wolf, in zijn crème appartement met dure geluidsinstallatie en Maserati 3500 GT in de garage, in dezelfde succesvolle pose als die van de auteur op het omslag (modieuze outfit: managersbril, snor, crème blazer en sjaaltje), van droomt, is een gezellig burgertrutten-gezinnetje waar de problemen overzichtelijk zijn. Al die vrijgevochten vrouwen ook, die brutaal evalueren of hij het wel goed kan!
De Haagse Post wist zo nu en dan nog wel een aardige reportage te wringen uit de hedendaagse geestelijke armoede van mensen die elkaar onophoudelijk schat noemen. Maar hun problemen zijn zomin interessant als hun seks of hun attributen.
‘Ik hou van mensen met een beetje manieren, smaak, enig inlevingsvermogen, iets méér ontwikkeling dan de gemiddelde Readers Digest lezer, mensen die hun succes niet afmeten aan hun keukenapparaten en hun auto's.’
Dat zei Raymond Chandler, die tobde met het probleem dat zijn boeken bevolkt raakten met dweilen van mensen. Chandler leed onder ze. Bij Nis van der Horst valt dat er niet aan af te lezen.
■