| |
Het Fanatiek Lezen
‘Londen, Parijs, daar lees ik in café's en parken en in Wenen duik ik meteen in een Kaffeehaus met een boek’
In Niehove, een Gronings dorp met nog geen driehonderd inwoners, is achter de vensters van de voormalige pastorie de luxaflex neergelaten. In de kamer waar de dominee vroeger op zaterdagavond zijn preek voorbereidde, blijft nu een boekenverzameling beter geconserveerd als het daglicht er niet bij komt. Het huis heeft veel vertrekken met hoge plafonds - en dat was precies wat IJnte Bottke en zijn vrouw zochten voordat zij acht jaar geleden in Niehove kwamen wonen. De belangrijkste eis die aan het nieuwe huis buiten de stad werd gesteld was dat het voldoende ruimte zou bieden aan de omvangrijke bibliotheek. Bottke, docent geschiedenis aan de lerarenopleiding Ubo Emmius in Groningen, is collectioneur van ‘Nederlandse literatuur, kunstgeschiedenis, memoires, dagboeken, geschiedenis, architectuur, tuinen en Italiaanse reisbeschrijvingen’. De rijen met titels zijn tijdelijk aan het oog onttrokken door een laag plastic, die de boeken moeten beschermen tegen de werkzaamheden aan het plafond van de studeerkamer.
Om met zijn literaire smaak te beginnen: ‘Dat zijn dus vooral Hermans, Mulisch, Reve - de schrijvers die in mijn middelbare schooltijd als baanbrekend werden beschouwd. De hele golf die daar in de jaren zestig achteraan kwam, probeerde ik zo goed en zo kwaad als dat ging bij te houden. Toen de experimentelen kwamen, schrijvers als Jacq. Firmin Vogelaar, heb ik een hele tijd afgehaakt. Ik ben pas weer begonnen met het volgen van Nederlandse literatuur door boeken van J.M.A Biesheuvel, Oek de Jong en Nicolaas Matsier. Van Matsier kocht ik toevallig Oud Zuid; ik
| |
| |
was in de winkel, bekeek de flaptekst en schafte het me impulsief aan. Ik vond het erg mooi. Vroeger deed ik dat uitsluitend, bij de boekhandel kopen, de laatste jaren bestel ik zo'n vier à vijf Engelse boeken per jaar rechtstreeks bij Blackwell in Oxford. Dat heeft het voordeel dat je regelmatig hun catalogi krijgt toegezonden. Verder lees ik natuurlijk The Times Litterary Supplement, The New York Review of Books en The London Review of Books. Schriftelijk boeken bestellen vind ik heel leuk, vooral het moment dat de postbode na verloop van tijd het pakket komt afleveren heeft iets feestelijks. Meestal begin ik meteen aan een boek dat ik pas heb gekocht, maar als ik een paar boeken tegelijk heb ingeslagen, blijft er altijd iets liggen. De grote achterstand in het lezen van het eigen boekenbezit heb ik in de loop der tijd wel weten weg te werken.
‘Voordat je de trein instapt nog gauw even een boekje kopen in de stationskiosk, dat hoort er bij, vind ik’
ijntke bottke
Naar de televisie kijken we heel selectief, de meeste avonden zitten we te werken. Om een uur of elf, als het werk erop zit, pak ik nog eens een boek. Ik lees snel, ik ben nooit weken met één boek bezig. In de vakantietijd heb ik soms zo'n golf, waarin ik van één auteur een heleboel boeken achter elkaar lees; anderhalve dag per boek of zo, dat schiet lekker op. Ik kan eigenlijk overal wel lezen. Ik raap ook alles op dat leesbaar is, overal waar ik kom graai ik in kranten enzo, een wat hinderlijke eigenschap misschien. Boeken koop ik de laatste jaren het liefst in gebonden uitgaven omdat veel van dat paperback-spul na verloop van tijd gaat vergelen en dan laat de lijm in de rug los. Dat soort aftakelingsverschijnselen, daar kan ik niet tegen. Een gebonden boek kost meer dan een ingenaaid exemplaar, maar ik denk nooit zo in termen van geld bij dit soort dingen. Ik ga erg netjes met mijn boeken om. Ik schrijf er niets in. Ik vlak ook het prijsje niet uit, het is juist leuk als het erin blijft staan, dan kun je later zien wat het heeft gekost. Pockets schaf ik me hoofdzakelijk aan als ik op het punt sta een lange treinreis te maken. Voordat je instapt nog snel even een boekje kopen in de stationskiosk, dat hoort erbij, vind ik.’
IJnte Bottke draait zich om naar de kast. Zijn arm zwaait retorisch door de lucht als hij op zijn verzameling ego-documenten wijst: ‘Het is nogal een rariteitenkabinet aan het worden. Ik heb prachtige biografieën van Alberdinck Thijm staan, maar er zitten ook onbenullige boekjes bij zoals het levensverhaal van Willeke Alberti, opgetekend door Willy van Hemert. Ik verzamel álles wat er vanaf 1850 op dit gebied is verschenen. Je staat er versteld van als je ziet wat er op dit gebied is uitgegeven. Ik heb een zekere schroom moeten overwinnen voordat ik alles zo maar in mijn kast
| |
| |
durfde te zetten. Laatst kreeg ik van iemand Knal, de memoires van Max Heijmans. Destijds zou ik zelf niet op het idee zijn gekomen om dat aan te schaffen, nu vind ik het ergens ook wel vermakelijk. Toen ik hiermee begon, heb ik me achteraf gezien ook wel eens in de vingers gesneden. Ik kocht eens de biografie van een zekere Van Vollenhove, een volstrekt onbeduidend werkje over een Hollander die geloof ik met een Spaanse prinses was getrouwd. Ik vond het gênant, dat boek wilde ik niet houden. Ik heb het toen meegenomen naar de een of andere boekwinkel en toen ik zeker wist dat niemand het zag, heb ik dat boek daar in de kast gezet. Naderhand kreeg ik ontzettend veel spijt van die daad. Het was natuurlijk een raar curiosum; ik heb het boek ook nooit meer ergens op de kop kunnen tikken. Sindsdien ben ik uiterst voorzichtig in het wegdoen.’
Er staat een stoel in de kamer. De bureaulamp die erboven hangt is op zodanige wijze achter de rugleuning gemonteerd dat het schijnsel op de zitting valt. In één oogopslag is duidelijk dat de stoel een onmiskenbaar doel dient: het meubel fungeert 's avonds als leesstoel. In de ruimte bevinden zich voorts een kleine schrijftafel, een geluidsinstallatie met bijbehorend tenminste honderdtwintig grammofoonplaten van John Coltrane benevens zover het oog reikt degelijke kasten die plaats bieden aan vijfduizend ordelijk gerangschikte boeken. Zo ziet het domein van een verzamelaar eruit.
‘Ik kan die boeken natuurlijk onmogelijk allemaal lezen, zelfs als ik tachtig word, lukt me dat nooit. Het streven is op een dag met het verzamelen te stoppen, maar ik vrees dat ik nooit zal kunnen zeggen dat ik de boel compleet heb.’ Pach van Steenderen (33) lijkt zich met zijn lot te hebben verzoend. Door het recent verworven vaderschap komt hij minder aan lezen toe; voorts ‘eist het lichte zwak voor het café zijn tol’, zegt hij. Hij studeerde geschiedenis, maar maakte die studie niet af. Leefde vervolgens enige tijd van een erfenis (‘een deel van dat geld is opgegaan aan boeken, natuurlijk’) en zag kans zijn hobby te combineren met het beroep dat hij thans uitoefent: boekverkoper in een kwaliteitszaak in de binnenstad van Groningen.
Nabokov is zijn lievelingsschrijver. ‘Dat duidt op mijn voorkeur voor een goedgeschreven roman waarbij werkelijkheidsgehalte, de actualiteit en de betrokkenheid bij maatschappelijke ontwikkelingen van ondergeschikt belang zijn,’ zegt hij, met zorg zijn woorden kiezend. ‘Als ik vroeger met vakantie ging, nam ik altijd iets van Nabokov mee. Die prachtige gebonden exemplaren die ik in de kast heb staan, liet ik natuurlijk thuis, je sjouwt je een ongeluk aan die dingen. In vakantietijd kocht ik dus pockets van Nabokov waar dezelfde verhalen in staan. Als ik ze gelezen had, schoof ik ze in een nachtkastje van een anonieme hotelkamer. Degene die na mij kwam, zou daarvan kunnen genieten, dat gaf me een prettig gevoel. Als ik een bepaalde auteur bewonder, heb ik de neiging om in één klap dan ook maar meteen álles te kopen wat van de man verschenen is. Dat heb ik tijdenlang gedaan, tien boeken van één schrijver in één keer. Die verzamelwoede heeft met het lezen van boeken natuurlijk niets te maken; het naar huis slepen van alweer een half metertje is as such een vrij absurde bezigheid. Een verzamelaar zou in principe niets hoeven te lezen. Zo heb ik destijds ingetekend op de verzamelde werken van Vestdijk, uiteraard met de wetenschap dat ik daarmee een aantal dingen in huis haalde die ik niet zou lezen. Ik vind dat wie pretendeert zich voor literatuur te interesseren de morele plicht heeft zo'n verzameleditie te kopen, domweg omdat een dergelijk initiatief ondersteuning verdient. Er moet verkócht worden, zeker gezien de beroerde situatie waarin de literatuur verkeert.’
Een tijdlang verzamelde hij Nederlands-Indische belletrie, wat niet goedkoop was omdat dat genre bijna uitsluitend antiquarisch
| |
| |
verkrijgbaar is. Het onderwerp boeide hem, omdat deze literatuur hem informeerde ‘over de maatschappelijke en psychologische aspecten van een paradijselijke samenleving, die een groot aantal mensen nooit heeft losgelaten’. Het verleden fascineert hem eigenlijk sowieso. ‘De actualiteit is voor mij per definitie opervlakkig,’ zegt Pach van Steenderen. ‘Als je wilt bijhouden wat er allemaal gebeurt, kost dat veel tijd, dan moet je op z'n minst dagelijks één krant goed lezen. Waarom zou je dat doen? Is er wel een principieel verschil tussen de onthoofding van Lodewijk XVI en het neerschieten van een Boeing 747? De literatuur als onderdeel van de cultuur onttrekt zich aan dat heen en weer gepraat over kleinere en grotere drama's. Wie ooit tot een bepaald inzicht wil
‘Toen we in Engeland een keer terugkwamen van een antiquariaat, kon onze auto de brug niet meer op. Afgeladen met boeken!’
pach van steenderen
komen, kijkt niet in de eerste plaats naar de actualiteit. Stendhal was iemand die verslag uitbracht van de maatschappelijke en psychologische sfeer van zijn tijd; zijn Le rouge et le noir behoort tot het imponerendste dat er überhaupt ooit is geschreven. Stendhal is emotioneel, maar blijft lucide. Er zijn maar weinig hedendaagse schrijvers bij wie ik dat aantref. Kellendonk, Matsier, het is ambachtelijk wel aardig, maar inhoudelijk stelt het weinig voor. Oek de Jong is een uitzondering, zijn Opwaaiende zomerjurken vond ik een toevalstreffer. Die jongen kan iets, hij wil iets, hij wil eigenlijk verrekt veel, vind ik. Dat lukt hem maar ten dele in dat boek, maar hij overtuigt tenminste.’
Er zijn weinig mensen in zijn omgeving met wie hij écht over een boek kan praten om dat - ‘misschien klinkt het wat verwaand, maar het is gewoon zo’ - slechts een select aantal gesprekspartners minstens zo belezen is als hij. Daar komt bij: ‘Als je een poging wilt doen écht wat over een boek te zeggen, dan moet een deel van je psyche, misschien je zwakke of sentimentele kanten, méé in dat gesprek. Daar is niet iedereen toe bereid.’
Onlangs deed Pach van Steenderen een deel van zijn boekenvoorraad aan de kant. Ruimtegebrek. Hij zegt: ‘Ik heb in de jaren zestig vrij veel linksige dingetjes gekocht. Niet zozeer literatuur, maar Trotski en de hele flauwe kul meer. De Vietnam-oorlog, daar las je natuurlijk ook alles over in die tijd. Al die boeken staan dan tien jaar later nóg in je kast en dan denk je: mijn hemel. De essentie heb ik destijds goed genoeg gevolgd. Dat weet ik nog wel. Wat moet ik dan met die boeken?’
Als je in het Engels leest, heb je voortdurend het gevoel dat je op ontdekkingsreis bent' - en dús leest de Rotterdamse public relations-adviseur Kees Jan Hart bijna uitsluitend Engelse boeken. ‘Er verschijnt zó ontzettend veel in die taal. Op het moment dat je denkt dat je álles van Harold Nicholson of Vita Sackville West hebt gelezen, verschijnt er alweer een nieuwe biografie van ze en die wil je dan natuurlijk ook hebben.’
In het vliegtuig, in de trein, 's avonds thuis - altijd en overal leest hij; hij scoort toch zeker wel drie à vier boeken per week. Zijn exemplaren koopt hij het liefst hard bound, als hij een boeiende pocket heeft gelezen, zal hij altijd proberen ook de gebonden editie te bemachtigen. Met uitzondering van John Le Carré, die hij ‘natuurlijk’ ook hard bound leest, zijn detectives de enige boeken die hij zich als pocket aanschaft. Zo'n vier keer per jaar reist de public relations adviseur naar Londen, waar hij dan de antiquariaten afstroopt. ‘Daar doe je ontdekkingen, dat is ongeloof- | |
| |
lijk. Bijzondere dingen die out of print zijn tref je daar onder een stoflaag aan. Ik jaag nu al tweeënhalf jaar aan achter deel twee van de memoires van Anthony Eden. Deel één heb ik gelezen, deel drie heb ik in de kast staan maar het vervelende is dat ik er niet aan kan beginnen zolang ik deel twee niet gelezen heb. Ik ben ervan overtuigd dat ik het op een dag vind. Dan gooi ik al het andere waar ik op dat moment mee bezig ben aan de kant en dan ga ik lezen. Ik zal een antiquariaat nooit een lijstje titels van boeken geven met de opdracht, die voor mij te achterhalen. Ik wil de spanning hebben van een tweedehandsboekwinkel binnenstappen en dan gaan snorren. Dan kan desastreuze gevolgen hebben! Je loopt soms met meer boeken de winkel uit dan je dragen kunt. Toen we in Engeland een keer terugkwamen van een antiquariaat kon onze auto zelfs niet tegen een brug opkomen, zo erg was het. Iedereen moest uitstappen, toen ging het net. Afgeladen met boeken! Natuurlijk heb ik lang niet alles wat ik in huis heb ook werkelijk gelezen, dat zou onmogelijk zijn. Maar ik weet precies wat er is, alle titels houd ik bij in een map. Wat ik nóóit doe is een boek meenemen naar mijn werk; ik ben ervan overtuigd dat ik dan zou blíjven lezen op de
zaak, en dat kan niet. Gelukkig heb ik het zo getroffen dat de mensen waar ik mee samenwerk allemaal veel lezen. In zakelijke contacten is de eerste vraag meestal wat je aan het lezen bent.’
Het ontbreekt Kees Jan Hart aan weinig, maar de vervulling van tenminste één hartewens blijft hardnekkig buiten zijn bereik: in bad lezen. ‘Ik heb het eindeloos geprobeerd,’ zegt hij. ‘Het werkt net als het ontbijt op bed: de zaak kiepert altijd om. Dat vind ik zonde. Zelfs als het een pocket is, laat ik 'm altijd halverwege in bad vallen. Je zit rustig te lezen, je pakt een sigaret en hupsakee, sigaret wordt nat en het boek wordt nat. Het gaat altijd mis.’
Hij wordt wel een lobbyïst genoemd, een term waar Wessel Bennis (50) weinig op tegen heeft, ware het niet dat de klank van dat woord enigszins beladen is. Formeel doet hij aan management consultance, hij adviseert het bedrijfsleven in hun ‘maatschappelijke, niet-commerciële contacten op politiek en financieel terrein’. Twintig jaar geleden gaven collega's hem al de hint, voor zich zelf te beginnen, maar na lang aarzelen durfde hij dat tien jaar geleden pas aan. ‘Ik had te weinig vertrouwen in mijn zelfdiscipline,’ zegt hij. ‘Destijds, toen De donkere kamer van Damocles verscheen heb ik dat boek in een dag en een nacht onder het genot van twee flessen wijn in één ruk uitgelezen. Dat kan natuurlijk niet als je eigen baas bent. Gelukkig blijk ik uitste-
‘Lezen is in mijn geval een puur redeloze verslaving’
wessel bennis
| |
| |
‘Natuurlijk heb ik Marcel Proust gelezen, twaalf delen, en de complete Honoré de Balzac. Er is niets van Dickens dat ik niet ken. Verlaine en Rimbaud, daar kun je niet om heen, evenmin als om Goethes complete Faust en eigenlijk alles van Victor Hugo’
margaretha melis-mutsaarts
kend weerstand aan de verleidingen te kunnen bieden. Ik ga 's morgens direct aan de slag. Het kost me zelfs moeite om het werk van me af te zetten; ik werk eerder twaalf uur dan acht uur per dag.’
Nog steeds is lezen de belangrijkste hobby van de Haagse econoom. Hij leest overwegend 's nachts en in het weekend.
‘Het is zelfs zo sterk dat, zolang ik in een pak zit, met mijn kleren aan, ik me niet kan overgeven aan lectuur die niets met mijn vak te maken heeft. Daar heb ik een vrij sterke mutatie voor nodig. Ik moet me bij wijze van spreken eerst uitkleden en een pyama aandoen om de knop helemaal om te draaien. Zolang ik in mijn pak rondloop in huis, blijf ik nog wat rommelen achter mijn bureau, lees nog een paar brieven voor mijn werk - al is het twee uur 's nachts. Als ik me 's morgens om negen uur al omkleed, is de knop meteen omgedraaid en kan ik meteen gaan lezen. Dat is heel gek, het is een soort ritueel. Normaal kleed ik me 's avonds om elf uur om en dan lees ik tot minstens halftwee 's nachts; het wordt ook wel eens drie uur. Ik kan niet slapen als ik niet gelezen heb. Ook als ik om drie uur 's nachts thuiskom, ga ik toch lezen tot vier uur, halfvijf. Er zijn mensen die in bed uitsluitend detectives lezen, maar die behoefte heb ik niet. Ik kan de voor mij moeilijkste stof in bed makkelijk aan. Ik interesseer me bij voorbeeld voor
| |
| |
kennistheorie, dus de meer exacte kant van de wijsbegeerte. Dat kan ik om drie uur 's nachts makkelijk volgen. Ik lees ook partituren, dat vermogen heb ik toevallig. Als ik een symfonie van Brahms wil horen en het is te laat om hem te draaien, dan léés ik hem. Ik ben altijd met meer dan één boek bezig. Vier à vijf. Tenzij één van die boeken mijn overheersende aandacht trekt, lees ik ze door elkaar, maar het moet wel over verschillende onderwerpen gaan. Als ik met een boek over Gerard Reve bezig ben, dan lees ik tegelijkertijd De val van Marga Minco, een muziekboek en een boek over economie. Ik lees alles uit. Ik heb wel een plank in mijn kast staan van boeken die ik nog hoop te lezen, maar ik heb geen plank van boeken die ik nog uit moet lezen. Ik koop meer boeken dan ik aankan, er zijn boeken die ik al meer dan twintig jaar heb en waar ik steeds niet aan ben toegekomen. Een andere kwaal van me is dat ik nooit een boek voor de tweede keer lees, die tijd gun ik me niet. Van De avonden van Van het Reve heb ik wel de laatste tien bladzijden misschien dertig keer gelezen, maar niet het hele boek.’
Zijn vakanties staan in het teken van lezen. Met een tas vol boeken stapt hij op het vliegtuig en bij terugkomst heeft hij alles wat hij zich voornam uitgelezen. Het echtpaar brengt de vrije weken het liefst in grote steden door, want stadsleven is een leven dat nooit verveelt. ‘Londen, Wenen, Parijs,’ zegt Bennis, ‘daar lees ik in cafés, in parken en als ik in Wenen ben, duik ik één van de vele Kaffeehäuser in met een boek. Ik ben een muziekliefhebber, ik ga erg veel naar muziekfestivals. Daar sleep ik dan altijd een stapeltje boeken mee naar toe die betrekking hebben op de componist die daar wordt uitgevoerd of op de stad waar het festival plaatsvindt.’
Zijn literaire voorkeuren liggen bij auteurs die het schrijven afwisselen met andere bezigheden. Vestdijk als producent van romans heeft hem nimmer geboeid, maar de muziekessays van Vest- | |
| |
dijk las hij wél allemaal, al vond hij die zó afschuwelijk dat hij veronderstelde dat de romans van deze schrijver dan ook wel niet veel soeps zouden zijn. Het toonbeeld van een interessant romancier dunkt Bennis een man als Elsschot die zich, zoals bekend, behalve in de letteren ook in het zakenleven roerde. In die combinatie van commercie en muze herkent de bedrijfsadviseur iets van zijn ‘eigen maatschappelijke functioneren’. Renate Rubinstein ‘die dwars tegen de gevestigde meningen durft in te gaan’, A. Alberts die ‘over een zeldzame diepte en directheid beschikt’, R.J. Peskens die ‘fantastisch’ schrijft - daar liggen zijn voorkeuren. ‘Dat zijn mensen voor wie het schrijven niet louter een beroepsmatige aangelegenheid is en die daardoor ontsnappen aan dat kamertjeszonde-gedoe dat schrijfsters als Mensje van Keulen zo uitermate vervelend maakt. Het moet een beetje ademen. Gerrit Krol, dat is iemand die naast het schrijven volstrekt andere bezigheden heeft; dat lees je uit zijn boeken af. Alleen Gerard Reve vind ik een geval apart; ik denk dat hij de enige Nederlandse schrijver is die een bijdrage aan de wereldliteratuur geleverd heeft. Mulisch, Hermans en Reve, dat zijn de enige drie auteurs in dit land die ik helemaal volg. Ik lees heel weinig buitenlandse talen. Voor een deel is dat luiheid, voor een deel is dat de behoefte om dingen grondig tot me te nemen, wat bij een vreemde taal naar mijn idee niet kan, wat de mensen dan ook beweren. Ik spreek praktisch iedere dag Engels, ik lees ook veel in het Engels voor mijn werk. Ik ken een aantal mensen die hun kast vol Engelse boeken hebben staan, dat zijn vaak dezelfde mensen die beweren dat er geen Nederlandse literatuur bestaat. Ik weet dat
ze heel weinig communiceren in de Engelse taal, ik twijfel dus ernstig aan hun absorptie-vermogen. Om die boeken volledig te kunnen begrijpen, moet je de taal idiomatisch beheersen. Niemand maakt mij wijs dat hij als niet-Engelssprekende het oorspronkelijke werk van Nabokov tot zich kan nemen zoals ik geneigd ben een Nederlands boek tot me te nemen.’
Vroeger las Bennis veel poëzie, dat is minder geworden. De laatste jaren beperkt hij zich tot het herlezen van Achterberg, Bloem, Lodeizen, Lucebert - dichters die hem ooit veel te vertellen hadden. ‘Ik heb vele eerste drukken gehad van de Vijftigers,’ zegt hij, ‘niet uit verzamelwoede, maar omdat ik er altijd meteen bij was als iets van ze uitkwam. Als ik vroeger verliefd was, kreeg dat meisje altijd de eerste druk van een dichtbundel cadeau; op die manier ben ik er heel wat kwijt geraakt. Wie naar mijn rijtje Ter Braak kijkt of naar mijn rijtje Du Perron, zou zeggen dat ik die boeken nooit gelezen heb. Dat klopt. Ik heb altijd eerste drukken gelezen. Ik heb me alles in een latere druk opnieuw aangeschaft, maar nooit herlezen. Ik mis die eerste drukken in feite wel.’
Zijn belangstelling voor bellettrie is afgenomen, hij grijpt nu liever naar secundaire literatuur. Vooral de periode rond de eeuwwisseling - de tijd van Wittgenstein, Karl Kraus, Altenberg, Schnitzler - boeit hem bovenmatig. Daar leest hij veel over. Wessel Bennis: ‘Vorig jaar in Londen dacht ik dat ik een boek van Sebastian Haffner bij me had. Ik stapte in bed, wilde gaan lezen en toen bleek dat ik het níét bij me had gestoken. Dat is in mijn geval een rampzalige ervaring. Dat betekent dat ik dan niet kan slapen. Dan ga ik uit pure nood hotelhandleidingen lezen of desnoods de bijbel - ik moet toch wát lezen! Lezen is in mijn geval een volkomen redeloze vorm van verslaving.’
Het is bijna werk, maar dan in het heel aangename,’ zegt mevrouw Ton Fokke-Lambriex (64) uit Mook. Iedere ochtend omstreeks tien uur neemt ze plaats in haar ‘leeskamer’. Vaak verlaat ze het vertrek niet eerder dan zes uur 's avonds. Dan heeft ze de hele dag gelezen en nog een avond voor de boeg, waarin ook veelal een boek wordt opgeslagen. Ze zegt:
| |
| |
‘Ik ben nogal dwangneurotisch aangelegd, ik ga heel systematisch te werk. Elke dag van 's morgens tien tot twaalf lees ik gericht over één bepaald onderwerp, dat zijn in totaal twee boeken per week. 's Middags en 's avonds lees ik allerhande andere boeken, ik denk zo'n twee à drie per week. Wat op het gebied van de Nederlandse letterkunde verschijnt, houd ik allemaal bij. Ik heb ooit eens een cursus snellezen gevolgd, dat scheelt enorm. Daarbij kijk je eerst naar de flap, je overziet de korte inhoud van het boek en als je leest, let je vooral op de trefwoorden. Susanne Brogger bij voorbeeld, daar hoef ik echt niet alle toestanden op seksueel gebied van te lezen; als je die passages allemaal overslaat, heb je zo'n boek binnen een paar uur doorgeworsteld. Nee, dat vind ik niet zonde van het boek om er zo snel doorheen te gaan, ik vind het wel soms jam-
‘Je kunt best onderuit gezakt een flutromannetje lezen, maar met een literair boek moet je goed rechtop zitten’
ton fokke-lambriex
mer van mijn tijd. Die boeken blijven mijn bezit. Hier en daar streep ik erin en maak wat aantekeningen. Ik zou geen enkel boek dat hier in de kast staat willen missen, het zijn mijn vrienden.’ Mevrouw Fokke was altijd al een ijverige lezeres, maar de laatste tien jaar dient haar hobby een speciaal doel: iedere eerste dinsdag en donderdag van de maand ontvangt ze een groep dames, merendeels artsenvrouwen zoals zij, die in lezen zijn geïnteresseerd. Ze heeft daar de ruimte voor. Haar man is gepensioneerd chirurg van een ziekenhuis te Nijmegen, het echtpaar is royaal behuisd. De ene groep die langskomt verdiept zich nu in Russische romanliteratuur, de andere groep buigt zich een jaar lang over het verschijnsel historische roman. Mevrouw Fokke bereidt de ochtendbijeenkomsten nauwgezet voor. Om de thema's met kennis van zaken te kunnen inleiden, vereist veel leeswerk.
Ze vertelt: ‘Ik moet twee jaar van tevoren het onderwerp weten waar de lezeressen het over willen hebben, zodat ik een keus kan maken van wat op dat gebied verschenen is. Een jaar geleden vroegen ze of we iets aan Scandinavische literatuur konden gaan doen. Daar ben ik me nu op aan het voorbereiden, zodat we er in de tweede helft van 1984 mee kunnen beginnen. Vroeger deden deze vrouwen aan bloemsieren, koken, tuinieren. Ze vonden van zich zelf dat ze nogal banaal bezig waren en toen hebben ze mij gevraagd of ik die leeskring wilde gaan leiden. Tien jaar geleden zijn we ermee begonnen. In al die jaren zijn maar vier van de vierenveertig dames afgehaakt.’
Dat de ingespannen voorbereidingen slechts een relatief kleine groep ten goede komen, vindt mevrouw Fokke niet erg. ‘Ik vind
| |
| |
het lezen veel prettiger dan die uren praten voor de groep. Eerlijk gezegd zie ik altijd op tegen die bijeenkomsten. Ze hebben wel eens gevraagd of ik ergens een lezing wilde houden, nou, dat doe ik dan met het lood in m'n benen. Als ik die groepen niet had, zou ik voor me zelf al dat leeswerk doen. Ik heb m'n leven lang aantekeningen gemaakt in boeken. Als een schrijver een bepaalde plaats in Rusland noemde, ging ik in de atlas opzoeken waar dat lag. Dat doe ik nog steeds. Als ik een boek wil lezen, zal ik het nooit uit de bibliotheek halen, ik kóóp het, zodat ik er aantekeningen in kan maken. Op die manier wordt een boek mijn persoonlijk bezit, daar streef ik naar. Van de boeken die ik uit moet leggen, kan ik niet zeggen dat ze mij allemaal nu zo bijzonder boeien. Voor mijn eigen ontspanning ben ik daarom bij voorbeeld in Het hoge noorden van Potgieter bezig. Dat kan ik mijn lezeressen niet aanbevelen, die komen daar nooit doorheen. Behalve boeken lees ik natuurlijk de literaire bladen. Tirade heb ik opgezegd, nu ga ik De Revisor nemen. Raster heb ik ook een tijd gehad, maar dat is meer op de modernen gericht en ik houd niet zo van de moderne literatuur. Ik ben meer verzot op Russische literatuur en daar vloeit uit voort, dat ik me aan de naturalistische Nederlandse literatuur verwant voel. Ik ben naar de promotie van Wam de Moor geweest, die over Oudshoorn sprak. Ik vond het buitengewoon boeiend, maar naast me zat een man die zei: wat zit-ie te zeuren, hè. Dat begrijp ik heel goed, dat was iemand die moderne literatuur las. Ik doe dat ook wel, Vogelaar en Van Marissing volg ik, je moet er natuurlijk kennis van nemen. Ik kan alleen niet zeggen dat het me bijzonder boeit. Wolkers hoeft voor mij evenmin, Reve ook niet. Hij heeft een prachtige taal, daar niet van. De avonden, daar geniet je van, maar toch, als je
één keer Reve hebt gelezen, weet je al zo'n beetje wat je in zijn andere boeken kunt verwachten. Hermans, Mulisch, Marga Minco, die geven ons iedere keer weer iets nieuws. Ik vind al dat geschrijf over seks net zo min nodig als die ruwigheden en schietpartijen waar we op de televisie mee geconfronteerd worden. Ik houd niet van uiterlijke romantiek, ik houd van Russische romantiek. Toch wil ik ook boeken lezen waarvan de inhoud mij zal tegenstaan, anders mag ik me er toch ook geen oordeel over aanmatigen?’ Na de mms vertrok Ton Lambriex op jeugdige leeftijd naar de universiteit van Bonn, waar toen de mogelijkheid bestond ‘literatuuronderwijs’ te studeren. Het opkomende fascisme maakte na twee jaar een einde aan het volgen van deze opleiding (‘We voelden natuurlijk wel dat het niet kón.’) en in 1938 ging ze als verpleegster werken. Het hartstochtelijke lezen bleef ze erbij doen.
Nu heeft ze een eigen ‘leeskamer’ met vele zuidenden boeken. Hier en daar aan de wand hangt een citaat, het verzamelen daarvan is een andere hobby. Wonen in een boekenkast stond er boven een tijdschriftartikel, dát vond ze bij voorbeeld een goeie, die knipte ze meteen uit. Een andere zinsnede die haar trof, bestond uit het advies Neem duizendmaal een gedicht op uw lippen en weer ergens anders hangt: Eertijds schreven ze met ganzepennen eeuwige gedachten, nu schrijven ze met eeuwige pennen ganzegedachten. Een Rus noemt een ballpoint een eeuwige pen, daar moet ze dan vreselijk om lachen. Zo'n spreuk hangt dan een tijdje aan de muur, dan bergt ze het papiertje op in een map en komt er weer iets anders te hangen
Elk exemplaar uit de kast dat ze nodig heeft kan ze onmiddellijk vinden, daar heeft ze een systeem voor ontwikkeld. ‘Ze staan alfabetisch en op taal: Engels, Duits, Frans, Russisch, Scandinavisch, Nederlands. Als ik thuiskom met een nieuw boek registreer ik de auteur, de titel en de categorie onmiddellijk in de kaartenbak. Ik heb een aparte lijst van boeken die ik gekocht heb, maar nog niet gebruikt. Boeken uitlenen doe ik van m'n leven niet meer, je krijgt ze niet terug. Toevallig heb ik net de tekst opgeruimd die daar hing: Je man leen je niet uit en je boeken leen je niet uit. Het is natuurlijk erg egoïstisch om boeken alleen voor je zelf te bewaren,
| |
| |
maar ik heb ze gewoon nodig. Ik zie bij voorbeeld in de krant een artikel over Proust - nóú, toevallig heb ik de verzamelde werken van Proust. Naar aanleiding van zo'n stuk ga ik daar dan eens een uurtje in zitten lezen; ik kan dus geen boek missen.’
Mevrouw Fokke kan ochtenden, middagen en avonden doorbrengen met lezen. Aan niets of niemand heeft ze dan behoefte. Ze geeft toe dat dergelijk gedrag ongezellig kan zijn voor de omgeving waarin ze verkeert. Wie leest, sluit zich af voor onringende gebeurtenissen. ‘Maar ik betwijfel of televisie kijken wél gezellig is. Naar de televisie kijk je onderuit gezakt, met een zak chips in je hand en een fles bier naast je. Als ik hier 's avonds langs de straat loop dan zie ik overal de buis aan. De mensen die kijken zitten niet rechtop in hun stoel. Een boek moet je rechtop lezen. Je kunt best onderuit gezakt een flutromannetje lezen, maar met een literair boek moet je goed rechtop zitten.’
Dit is beeldspraak van een taxichauffeur: ‘Een vlek op een bladzijde is als een ruitenwisser die verkeerd staat op het raam: je ziet alles, maar het stoort.’
De chauffeur heet Gerrit Rooks (30) en zijn taxi bestuurt hij vrijwel uitsluitend in de weekenden 's nachts door Assen. De rest van de week is met lezen gevuld. Tien jaar geleden liet Rooks zich inschrijven als student Nederlands aan de universiteit van Groningen, maar de studie wil niet erg vlotten. De sfeer aan de universiteit stuit hem tegen de borst, hij mist er de werkelijke bezetenheid van alles wat met literatuur heeft te maken. ‘Als ik op het instituut kom, is de begroeting altijd: hallo, hoe ver ben je met je studie? Er wordt nooit gevraagd of je onlangs soms nog een mooi boek hebt gelezen. Daar knapte ik een beetje op af. Ik lees veel, te veel misschien, van studeren komt weinig meer terecht. Literatuur heeft op mij de uitwerking als van drank: het brengt me in een andere sfeer, ik ben eraan verslaafd geraakt en nu kan ik er niet meer buiten. Als ik zo door blijf gaan, komt natuurlijk onherroepelijk de dag waarop ik maatschappelijk ongeschikt zal zijn. Het is een geleidelijk proces. Ik kwam niet in aanmerking voor een volledige studiebeurs, ik wilde evenmin afhankelijk zijn van mijn vader. Toen ben ik erbij gaan werken als taxichauffeur, dat heeft tijd genomen. Het is nu heel moeilijk om daarmee te stoppen. Waarom zou ik ook? De manier waarop ik nu aan het lezen ben vind ik niet terug in mijn studie.’
Tien jaar geleden had hij nog maar ‘een klein plankje met boeken’ in zijn bezit, nu buigt de vloer van zijn woonkamer bijkans door onder de zware verzameling publikaties. Wegens plaatsgebrek in de kast liggen rijen stapels naast elkaar op de grond. Gerrit
‘Ik moét lezen. Als ik een avond niets gelezen heb, voel ik dat de boeken mij aankijken’
gerrit rooks
| |
| |
Rooks: ‘We hadden thuis geen boekenkast. Ik kom uit een gereformeerd gezin, mijn ouders vonden lezen ook niet nodig. Dat ik desondanks veel ben gaan lezen, komt door een leraar Nederlands op de hbs. Dat is het klassieke verhaal natuurlijk. Ik heb niet lang les van hem gehad, na een jaar is die man van school gepest. Hij was de wanhoop nabij toen hij in één van zijn laatste lessen uitriep: is er dan helemaal niemand die iets heeft opgestoken van wat ik jullie het afgelopen jaar verteld heb? Toen heb ik me verstout en me in de klas onmogelijk gemaakt door te zeggen: jawel, ik. Want dat wás zo. Hij was me zo dankbaar voor mijn reactie dat hij me een boek gaf: Serpentina's petticoat van Wolkers. Ik vond het heel mooi. Nadat ik het thuis verteld had, was ik dat boekje op een gegeven moment kwijt. Ik heb het mijn vader nooit durven vragen, maar ik heb sterk het vermoeden dat hij het weggemieterd heeft. In 1976 heb ik een nieuwe druk gekocht, een veel mooiere editie. Toch mis ik dat eerste exemplaar van Serpentina's petticoat in mijn kast; zo'n boek is bijna onvervangbaar.’ In Groningen ontdekte hij de antiquariaten waar hij voor het eerst boeken voor zich zelf kocht; vóór die tijd was een boek vooral iets dat hij cadeau deed of kreeg.
‘Ik moest het leren, boeken kopen was me niet bijgebracht,’ zegt hij. ‘Ik weet nog dat ik in de tweedehandszaak van de heer Nap de toneelwerken van Herman Heijermans zag staan, drie deeltjes voor dertig gulden. Ik twijfelde. Dertig gulden vond je in die tijd toch wel een hele uitgave. Thuisgekomen hakte ik de knoop door. Ik doe het, dacht ik, dan maar een week macaroni eten. Ik terug naar de heer Nap, maar die had drie deeltjes inmiddels al verkocht. Dat was het moment waarop ik besloot, dat me zo iets nooit weer zou overkomen. Als ik nú ergens in een winkel een boek zie liggen dat ik wil hebben, dan koop ik dat. Ik ding niet af in tweedehandszaken. Als ik het niet kan betalen, moet ik er niet aan beginnen. Ik probeer mijn kooplust wel te beperken tot de gebieden die mij werkelijk interesseren. Dat zijn de Nederlandse literatuur, wat buitenlandse literatuur, toneel, geschiedenis en kunstboeken. Mijn middelen zijn beperkt. Ik ben niet iemand die na het verzilveren van een kascheque met vijfhonderd gulden op zak langs de etalage van een boekhandel moet lopen. Dat doe ik dan ook niet. Over het algemeen heb ik, net als de hoofdpersoon in Kaas van Elsschot, last van schroom om winkels binnen te gaan. In een supermarkt kan ik lang staan aarzelen welke soort jam ik moet kiezen. De enige winkel die ik doelbewust binnenstap en waar ik geen moment aarzel, is de boekhandel.’
In de taxi, onder diensttijd, leest Gerrit Rooks uitsluitend kranten en weekbladen. Boeken laat hij thuis, sinds zijn exemplaar van Willem van Toorns Bataafsche arcadia door een kwaadwillende passagier werd gestolen. Daar komt bij dat een boek snel smerig wordt in zo'n taxi. Tussen twee ritten door is het moeilijk om de noodzakelijke concentratie voor het lezen op te brengen. ‘Ik moet de rust hebben om te lezen,’ zegt hij. ‘Pen en papier erbij, als ik iets tegenkom dat me van belang lijkt, noteer ik dat even. Ik moet eerst altijd voor me zelf de condities scheppen waaronder ik kan lezen. Dat kan nogal frustrerend zijn. Mijn vriendin en ik zijn onlangs drie weken met vakantie naar Ameland geweest, waar ik me had voorgenomen om Céline te gaan lezen. Elke avond nam ik me voor daaraan te beginnen, want ik heb die drang, hé. Ik móét lezen. Als ik een avond niets gelezen heb, voel ik dat de boeken mij aankijken. Om die reden heb ik wel eens overwogen alle boeken die ik niet gelezen heb uit de kast te halen en apart te zetten. Van Céline ga ik zitten genieten, dat weet ik. Ik de vakantie heb ik steeds geprobeerd de sfeer te scheppen van, vanavond ga ik met Céline aan de gang. Het lekkerste voor het laatst bewaren, dacht ik. Zo werd het steeds weer uitgesteld. Het gevolg is, dat ik er nu nóg aan moet beginnen.’
RUDIE KAGIE
|
|