| |
Het Gretig Lezen
‘Als ik vier weken over één boek doe, duurt het me te lang’
Op maandagochtend vaart hij uit met de Johannes-Jan. Op vrijdagmiddag levert hij de haring- of kabeljauwvangst van de voorbije week af bij de visveiling van Vlaardingen of IJmuiden. Op vrijdagavond komt hij thuis. Op zaterdagmiddag brengt hij zijn vaste bezoek aan Het Open boek in Den Burg, de beste boekwinkel van het eiland. Op zondag staat hij altijd even voor de boekenkast, het hoofd schuin om de rugtitels te kunnen lezen. Met zorg kiest hij dan de voorraad uit die hij mee zal nemen. De volgende morgen gaat hij weer aan boord, altijd met een tas met boeken onder de arm.
Kottervisser Cees van Dijk uit Oosterend (een klein dorp op Texel) zegt: ‘Mijn grootste angst is dat ik midden op zee tot de ontdekking kom dat ik niet genoeg te lezen bij me heb. Het komt
| |
| |
wel eens voor dat de vangst tegenvalt en dan ben ik op dinsdagavond al door mijn boeken heen. Vreselijk is dat. Wanneer ik niets te lezen heb, word ik nerveus. Ik moet altijd letters voor m'n neus hebben, dat zit in mijn gedragspatroon. Ik ben zelfs wel aan de Privé en Jerry Cotton-boekjes begonnen, lectuur die me totaal niet interesseert, maar er was verder niets. De laatste jaren heb ik me tegen dat gevaar vrij aardig ingedekt. Ik heb altijd wel een paar poëziebundels aan boord liggen; daar raak je nooit op uitgelezen.’
De visserij gaat het hele etmaal door, ook 's avonds en 's nachts. Als het net uitstaat, is het wachten op het goede moment waarop de vangst kan worden binnengehaald. ‘Zeg dat het tweeënhalf uur
‘Mijn grootste angst is dat ik midden op zee tot de ontdekking kom dat ik niet genoeg te lezen bij me heb’
cees van dijk
duurt voordat we het net weer ophalen. De vis die erin zit bewerken we, die gaat het ijs in. Dan gaat het volgende net uit, waarna je anderhalf uur hebt waarin je kunt slapen of andere dingen kunt doen. Dat gaat dag en nacht zo door. Aan boord kun je geen boodschappen doen, je kunt niemand opbellen, je kunt bij niemand op bezoek, je hebt geen vrouw of kinderen om je heen - je hebt alleen elkaar. Er is wel een televisietoestel aan boord, maar zodra we dertig, veertig mijl van de wal verwijderd zijn, kunnen we niets meer ontvangen. Op zo'n schip gaat dus geen moment verloren; je kunt er verschrikkelijk veel lezen. Als we van dek afkomen, dan stap ik de kombuis in een pak een boek. De drie mannen waar ik mee vaar, ken ik al jaren; daar heb ik niets meer tegen te vertellen. Dus wat doe ik? Ik drink een kop koffie en ik lees. Ik heb nooit dat ze me roepen en dat ik dan zeg: effe dit uitlezen. Daar pas ik voor op, dat kun je niet maken aan boord van een schip. Er zijn altijd handelingen die onmiddellijk moeten worden verricht, anders is het te laat.’
Romans en gedichten lezen doet hij bijna uitsluitend op zee. In de weekends neemt hij thuis de kranten van de afgelopen week door, het gezin doet een beroep op hem en er is veel aanloop. Oosterend is een kleine gemeenschap waar iedereen elkaar kent. Op Texel werd het dorp vroeger spottend Jeruzalem genoemd, de bevolking was er nogal zwaar op de hand. ‘Het is de laatste jaren wel wat veranderd, maar vroeger was het hier streng calvinistisch - nog net geen Staphorst, maar daar zat het wel dicht tegenaan,’ vertelt Cees van Dijk. ‘Uit dat milieu kom ik voort. Er werd bij ons thuis weinig gelezen; we hadden eigenlijk maar één boek in de kast staan en dat was de bijbel. Ik heb dus een Maarten 't Harten Jan Wolkers-achtergrond; dat zal wel verklaren waarom ik dat heel aardige boeken vind. Als kind was ik lid van kerkelijke clubs: de knapenvereniging, de jongelingenvereniging en dergelijke. Daar kwam ik eigenlijk voor het eerst in aanraking met poëzie. Achterberg heeft bij voorbeeld hele mooie religieuze poëzie geschreven en Nijhoff natuurlijk. Dat zijn twee dichters die ik nog steeds bewonder. De eerste boekjes die ik me tegen betaling aanschafte waren die Ooievaar-pockets van Bert Bakker-Daamen: daar was Een ballingschap van A. Roland Holst in verschenen, Lees maar, er staat niet wat er staat van Martinus Nijhof en niet te vergeten Nieuwe griffels, schone leien. Via die bloemlezingen kreeg ik voorkeuren voor bepaalde dichters, waar ik dan meer van wilde lezen. Het waren signalen uit een andere wereld en ik werd er mateloos door geboeid. Het was een vlucht uit de werkelijkheid, vooral uit mijn eigen milieu natuurlijk. Ik weet nog dat ik me er in de beginjaren voor schaamde dat ik poëzie las. Ik verzweeg dat, je had toch een beetje het idee dat het meisjesachtig was. Op een
| |
| |
gegeven moment was dat lezen van me bijna dwangneurotisch, hoor. Ik las bijna altijd. Ik weet nog dat ik de boeken af en toe verstopte omdat er thuis al snel gezegd werd: als je toch zit te lezen, kun je net zo goed het vuil uit de tuin halen of boodschappen gaan doen. Ik was nog ontzettend jong toen ik literatuur begon te lezen; ik had gewoon voeding nodig voor mijn verbeeldingswereld. Mijn oudste dochter zat op 'n gegeven moment hier op de bank een stripboek te lezen. Ik zeg, god, lees toch eens wat anders, toen ik zo oud was als jij was ik al met Kafka bezig! Dat was een rotopmerking natuurlijk, maar toen ik het even later ging nakijken, zag ik dat ik vijftien was toen ik Het proces las. Het is gek, maar toen ik met dat boek in m'n hand stond kon ik me opeens exact de omstandigheden herinneren waaronder ik het voor het eerst gelezen heb. Ik zat in een tent in De Koog, ik weet zelfs nog watvoor weer het was. Dat heb ik wel meer als ik een boek herlees. Als ik nu naar mijn boekenkast kijk, dan vind ik er een redelijk goed beeld van me zelf in terug. Maar ik weet ook dat een ander nooit zo goed naar mijn boekenkast kan kijken als ik dat zelf kan. Met precies dezelfde boeken in de kast kun je ook een heel ander mens zijn. Het is vervelend als anderen voor die kast gaan staan om te kijken wat je leest. Ze zitten dan op de een of andere manier toch in je ziel te kijken, vind ik. Ik moet er niet aan denken dat mijn boeken door brand zouden worden vernietigd. Het is de materialisatie van je zelf, die dan verloren gaat.’
Hoe oud zal Agnes Sliggers uit Haarlem geweest zijn toen ze aan de hand van haar moeder meeging naar de oude dame die de verkoop van kantoorartikelen combineerde met een particuliere uitleenbibliotheek? Vier, vijf jaar misschien - maar nóg herinnert ze zich de opwinding in het teken waarvan de terugtocht stond, dat gevoel van: fijn naar huis, lekker lezen. Dat enthousiasme werkte aanstekelijk, na de moeder begon ook de dochter steeds meer boeken in te kijken. Later kwam de mulo met z'n saaie leeslessen, het beste middel om de leespret te drukken: ‘Het is nu nog steeds zo dat, als ik de naam Marga Minco hoor, ik denk, bah, Het bittere kruid, terwijl De val echt een heel mooi boek is. Dat trauma heb ik van de mulo overgehouden, daar moet je je gewoon overheen zetten.’
Inmiddels is Agnes Sliggers (31) getrouwd, ze is moeder van twee kinderen, heeft een part-time administratieve baan en volgt het VWO voor volwassenen. Een druk leven: ‘Ik lees minder dan ik zou willen, één boek per veertien dagen ongeveer. In de vakanties lees ik elke dag een boek; als we twee weken met vakantie gaan, neem ik veertien boeken mee en als we terugkomen, zijn die ook allemaal uitgelezen. Ik ben iemand die altijd probeert te lezen. In de trein zoek ik steevast een coupé op waar kranten liggen. Zoals andere mensen dol zijn op snoepen en graag gebakjes eten, zo ben ik dol op lezen. Ik heb meer geduld gekregen met boeken. Saaie passages worstel ik tegenwoordig met gemak door, ik weet nu dat daarna een gedeelte volgt dat weer wél boeiend is.’
Ze leest meer dan ze zich kan veroorloven aan te schaffen. Gelukkig is daar de bibliotheek: ‘Ik loop altijd meteen naar de aanwinstentafel waar de nieuwe boeken liggen uitgestald. Het verdriet van België heb ik daar bij voorbeeld vandaan gehaald.’ Een geleend werk dat uitzonderlijk bevalt wordt later alsnog gekocht. Er is weer plaats om ze op te bergen in de boekenkast, nu het gezin naar een ruimere woning is verhuisd. Op het vorige adres moest steeds een stukje bij de kast worden aangebouwd en de boeken stonden al twee rijen dik. Dat probleem is nu opgelost. Agnes Sliggers: ‘De drang achter het lezen is dat je gevoelens bij de schrijver tegenkomt waar je je zelf in herkent. Meestal is dat een heel plezierig moment, maar het kan ook in negatieve zin een herkenning zijn, een beeld waar je van schrikt. Spannend is ook het ontdekken van een bepaalde schrijver. Ik had nog nooit wat van Elsschot gelezen voordat ik aan Het dwaallicht begon; daarna pro- | |
| |
beerde ik alles van die man te pakken te krijgen. Het is zo geestig, het zou gisteren geschreven kunnen zijn; het is wonderlijk dat je zó kunt lachen om iemand die al lang tot stof vergaan is. Die boeken zijn tijdloos. Ik denk wel eens: als ik oud ben en niet meer fit genoeg zal zijn om naar plekken te gaan waar veel jongeren komen, kan ik altijd nog boeken lezen waarin beschreven staat wat daar gebeurt. Zo houd je voeling met de tijd waar je in leeft. Dat vind ik een troostende gedachte.’
Op de vijftiende verdieping in Voorburg plaatst Irma van Scheijndel haar twee kleine poezen tijdelijk op de gang van de dure koopflat die ze bewoont. De diertjes zijn nogal speels en verstoren de voortgang van het gesprek. Waar was ze ook weer gebleven? ‘O ja. Wil literatuur me aanspreken, dan moet er altijd een grote mate van herkenning zijn. Een roman kan knap geschreven zijn, maar pas als er een echte emotionele betrokkenheid is, blijven die boeken hangen. Ik probeer minstens één roman per week te lezen. Als ik vier weken over één boek doe, duurt het me te lang. Laatst heb ik De gebroeders Karamazov van Dostojewski aan de kant gelegd. Ik kwam er niet doorheen en dat maakt me dan nogal boos. Eerst had ik Misdaad en straf gelezen, dat vond ik echt ontzettend goed, maar die drie-, vierhonderd bladzijden van De gebroeders Karamazov vond ik niet interessant. Ik denk dat ik het in de vakantie nog een keer ga proberen, gewoon van vorenaf aan, of ik pak een ander boek van Dostojewski.’ Irma van Scheijndel (33) is lerares Nederlands aan een plaatselijke scholengemeenschap. Sinds vijf jaar zit ze voor D'66 in de gemeenteraad van Voorburg. Ze zou ongetwijfeld tot wethouder zijn bevorderd als de partij geen nederlaag bij de laatste verkiezingen had geleden. ‘Kind,’ zegt haar moeder wel eens, ‘je hebt het al zo druk, moet je nu ook nog al die boeken lezen?’
‘Als ik een boek uitleen en als een vod terugkrijg, vol scheuren en vlekken, dan word ik boos’
irma van scheijndel
Alles leest ze, met een voorkeur voor Russische klassieken en ‘een morbide interesse’ voor Céline. ‘Dat lees ik dan niet in het Frans, dat is me te lastig. Ze zeggen dat de vertalingen prachtig zijn. Ik kan Céline niet langer dan een uur lezen, maar dan ben ik er ook ongelooflijk door gefascineerd. Ik heb Harry Mulisch op de tv gezien met dat programma over schrijven. Hij had het erover, dat Céline zó duidelijk antisemiet is geweest in de Tweede Wereldoorlog dat je de man dus ook maar niet moet lezen. Ik op mijn beurt wil weten waarom hij zo geworden is en dan lees ik Dood op krediet. Als je leest wat voor een jeugd hij heeft gehad, valt al veel van zijn latere gedrag te verklaren. Maar het blijft een hachelijke
| |
| |
zaak natuurlijk. Stel je voor dat in de raad van Voorburg iemand van de Centrumpartij zou komen te zitten. Ben ik dan ook zo geïnteresseerd in zijn verhalen en lees ik dan ook zijn stukken? Dat weet ik gewoon niet. Enige tijd geleden was het nog niet zo bedreigend. Bij Gerard Reve speelt het ook. Die man weet op een fascinerende manier zijn publiek te bespelen. Iedereen blijft er braaf voor zitten en vraagt zich af of-tie dat nou werkelijk meent.
Overigens vind ik dat Reve heel mooie boeken heeft geschreven, al heb ik daar nauwelijks dat gevoel van emotionele herkenning bij. Het gekke is, als ik iets van Mandelstamm lees, dan heb ik dat gevoel wél. Dan krijg ik sterk de neiging om Russisch te gaan studeren, dan wil ik de mensen daar spreken en ervaren wat in die boeken beschreven wordt. Dat ik nu ernstig overweeg met een studie Slavische talen te beginnen komt door die prachtige romans. Die oude Russen koop ik natuurlijk in de gebonden edities van Van Oorschot; ik heb een zwak voor verzamelde werken. Als op een gegeven moment het verzameld werk van Ter Braak uitkomt, denk ik: dát moet ik hebben, maar tegelijkertijd weet ik zeker dat ik het nooit helemaal zal lezen. Het merkwaardige is dat ik het verzameld werk van Bordewijk wél helemaal lees, omdat dat per deel verschijnt. Heel veel uit mijn boekenkast zou gewoon
‘Het is vervelend als anderen voor je boekenkast gaan staan om te kijken wat je leest. Ze zitten dan op de een of andere manier toch in je ziel te kijken’
cees van dijk
weg kunnen, behalve die verzamelde werken. Dat zijn mooie dingen. Andere boeken ruim ik heel makkelijk op nadat ik ze gelezen heb. Die geef ik dan bij voorbeeld aan de schoolbibliotheek. Ik hoef toch niet alles te bewaren? Hoewel ik vrij veel koop, streef ik niet naar een huis met aan alle wanden alleen maar boeken. Ik leen makkelijk uit, ook aan leerlingen. Als acht, negen mensen een genoeglijke avond beleven aan een roman waar ik veertig gulden voor heb betaald, is dat alleen maar prettig. Alleen als ik het boek dan terugkrijg als een vod vol vlekken en uitgescheurde bladzijden, zoals wel eens gebeurd is, word ik heel boos. Dan zijn er bepaalde tolerantiegrenzen overschreden.’
| |
| |
‘Ik ben nu al het eerdere werk van Jan Wolkers aan het lezen. In de Bijbel staat toch: onderzoekt alles en behoudt het goede?’
inge burgers
Inge Burgers (37), maatschappelijk werkster te Vlissingen, zegt: ‘Het lezen van mij is pure nieuwsgierigheid. Ik ben geïnteresseerd in wat andere mensen zeggen en denken; lezen is een heel goed middel om je daarvan op de hoogte te stellen. Die interesse heeft natuurlijk met mijn beroep te maken.’
Ze groeide op in een socialistisch milieu, haar vader was elektromonteur bij scheepswerf De Schelde en bepaald geen groot lezer. ‘Vóór de watersnoodramp moet mijn vader wel boeken hebben gehad, maar die zijn we op de een of andere manier kwijtgeraakt, ik denk door de overstroming. Het enige dat uit die tijd is overgebleven, heet Siebe van de Dijkhoeve; een heel ouderwets, typisch Zeeuws boek, ook over overstromingen.’
Toen Inge Burgers zestien jaar was, schaarde zij zich geheel uit eigen beweging bij het Leger des Heils (‘Ik ben nog altijd blij, dat ik daar het spelen op blaasinstrumenten en het notenschrift heb geleerd.’), korte tijd later stapte ze over naar de Pinkstergemeente en daar voelt ze zich nog steeds het beste thuis. Thuis waren ze helemaal niet christelijk, ze keken nogal op van Inge's bekering, maar die ging onverstoord haar eigen gang: ‘Zoeken en het dan vinden ook, dat is wezenlijk voor mij.’ Met een vierjarig dochtertje woont ze nu in Ritthem, een klein dorp in de buurt van Vlissingen. Ze werkt bij de door de Pinkstergemeente geïnitieerde
| |
| |
stichting Sjaloom, die aan ‘crisisopvang en thuislozenzorg’ doet. Mede-christenen hoorden ervan op toen ze vertelde dat ze in een boek van Jan Wolkers bezig was - zulke boeken lás je toch zeker niet?
‘Ja,’ zegt ze, ‘totdat ik aan De junival begon had ook ik nooit de moeite genomen iets van Wolkers te lezen, terwijl die toch al heel lang schrijft. Dat boek sprak me zó aan, dat ik me toen voornam, al zijn eerdere werk te gaan lezen. Daar ben ik nu mee bezig. In de bijbel staat: onderzoekt alle dingen en behoudt het goede. De reden dat veel mensen zich niet oriënteren over de wereld om hen heen is angst en onzekerheid, maar je hoeft toch niet alles voor zoete koek aan te nemen? Ik heb één keer een boek gehad, dat ik zó walgelijk vond dat ik dacht, ik wil het niet eens in huis hebben. Dat heb ik toen in de vuilnisbak gegooid. Het was iets van Ludlum, een spionageschrijver, zeer destructief. Van Iris Murdoch heb ik weer wél alles gelezen. Als ik bij de boekhandel een boek zie waarvan ik de schrijver niet ken, lees ik er een klein stukje in. Ik denk dat als je veel leest je aan de zinsbouw kunt beoordelen of het op een fijne manier is geschreven. Literatuur ontspant me enorm; als je moe bent is niets heerlijker dan lezen in een verhalenbundel van bij voorbeeld Biesheuvel. Soms spreek ik mensen, christenen ook, bij wie ik tot mijn spijt constateer dat het lezen van boeken ze totaal niet interesseert. Ze vinden het zelfs de moeite van het proberen niet waard, ik merk iets van afweer als ik erover begin. Die mensen durven zich niet kwetsbaar op te stellen, zoals dat in het welzijnwerk heet.’
Het gesprek gaat over de Pickwick papers en de Christmas Carroll. ‘Kunt u mij één Nederlandse schrijver noemen die literatuur maakt van dezelfde klasse als van Charles Dickens?’ vraagt Margaretha Melis-Mutsaarts (72) terwijl ze enkele centimeters visgerecht aan een vork rijgt. Achteraf zal ze zeggen dat ze het tafelen in een restaurant als temps perdu beschouwt, maar toch had ze zelf voorgesteld een etablissement aan de Markt op te zoeken; dat praatte gezelliger. Ze behoort tot de generatie die in Antwerpen werd geboren in een tijd dat die stad nog tweetalig was. Na omzwervingen door Nederland woont ze de laatste acht jaar in Roosendaal, waar het Brabants Nieuwsblad haar kwam interviewen omdat ze kans ziet een Franse roman in één dag uit te lezen. Ze staat bekend als erudiet en werkte als vertaalster in omgevingen waar men een dame van haar niveau in gedachten situeert. Ten tijde van de revisionisme-perikelen in 1958 was ze als tolk verbonden aan de Joegoslavische ambassade in Den Haag. Ten behoeve van Zijne Exellentie de Ambassadeur vertaalde zij alle Nederlandse kranteartikelen die van belang konden zijn in het Frans, waarvan dan een beknopt resumé werd doorgeseind naar Belgrado.
De Franse klassieken werden haar om zo te zeggen met de paplepel ingegoten en sedert 1930 beheerst ze bovendien Duits en Engels.
‘Het overkomt me alleen in het Nederlands,’ zegt mevrouw Melis, ‘dat ik een zin twee, drie keer moet lezen voordat ik begrijp wat er staat. Dat ligt aan mij, dan leg ik de klemtoon verkeerd.’ Ze vervolgt met de opmerking dat vooral goede humoristsche schrijvers aan het Nederlandse taalgebied zijn ontsproten; dan denkt ze aan Bomans, Carmiggelt, Annie Schmidt. Marnix Gijsen en Bertus Aafjes, dat is eveneens klasse - maar verder?
Ze zucht. ‘Ik ben in Eline Vere van Couperus begonnen. Ik had vijftig bladzijden gelezen, toen was er nóg niets gebeurd in dat verhaal. Zelfs de meid had psychische problemen. Ik dacht, als ze een hond had gehad, zou die óók vast ergens mee zitten. In andere talen kom je veel meer verscheidenheid in de literatuur tegen. Ik heb nog nooit twee Franse boeken gelezen van dezelfde strekking of over hetzelfde onderwerp. Natuurlijk heb ik Marcel Proust ge- | |
| |
lezen, twaalf delen, ook van Honoré de Balzac ken ik het totale oeuvre, er is niets van Dickens dat ik niet ken. Verlaine en Rimbaud, daar kun je niet omheen, evenmin als om Goethes complete Faust en eigenlijk alles van Victor Hugo.’
Boeken kopen doet ze niet meer, daar vindt ze zich te oud voor. Wel bezoekt ze twee keer per week de bibliotheek, waar alles van haar gading is opgeslagen en zo niet, dan wordt het met spoed besteld, want mevrouw Melis is een klant om rekening mee te houden. Vanwege staar aan het rechteroog mag ze niet bij lamplicht lezen, anders is hoofdpijn het onvermijdelijk gevolg. Minstens drie uur per dag, vaste tijd is van twee tot vijf uur, zit ze met de neus in boeken.
‘Vader las ook in vier talen, net als ik,’ zegt ze, ‘maar hij sprak er zes. Hij had drie enorme boekenkasten, maar van de inhoud heeft hij minstens de helft weggedaan toen we het grote huis moesten verlaten waar we woonden. Zo is die ooit uitgebreide collectie steeds verder geslonken. Wat ik nu nog heb is niet meer dan een paar plankjes vol; dat zijn de boeken waar ik absoluut niet buiten kan. Dat vind ik wel een rustig idee. Als ik moet worden opgenomen in een bejaardentehuis kan ik ze tenminste meenemen. De bibliotheek is dichtbij, ze hebben daar alles wat ik wil lezen.’
|
|