De klassieken van Hugo Battus
Chomsky, de computer en de wiskunde van de taal
Rekenen op taal door Hugo Battus Uitgever: Querido, 188 p., f35, -
H.J. Verkuyl
De formele taalkunde is de tak van de taalwetenschap waarin men zich niet te deftig of te onzeker acht om gebruik te maken van wiskundige inzichten. Het is een bloeiende tak. Sommige taalkundigen menen dat wiskunde de dood in de pot is, zelfs dat er een ‘zuivere taalkunde’ zou zijn die men met kracht moet beschermen tegen de moordende formalisering. Onlangs werd in een kwaliteitskrant nog door een taalkundige serieus gesuggereerd dat de fantasie van onschuldige kinderzieltjes door die duivelse vorm van taalkunde voorgoed om zeep wordt geholpen.
Voor de buitenwereld lijkt de formele taalkunde in handen van de generatief-taalkundige Noam Chomsky. Het verzet tegen vreemde smetten richt zich dan ook vooral tegen die persoon en zijn volgelingen. In werkelijkheid is er sprake van een veel grotere intellectuele onderneming, waarvan de generatieve grammatica slechts deel is. Door de verwiskundiging van de logica aan het eind van de vorige eeuw en door het effect daarvan op de wiskunde, zelf zijn logici en wiskundigen bij uitstek degenen geworden die zich richten op formele (kunst-)talen. Een aantal wiskundigen en logici heeft zich - meestal in een taalfilosofische bedding - gericht op de bestudering van natuurlijke taal, mede uit de behoefte om de verhouding tussen logische talen en natuurlijke talen beter te begrijpen. Namen als Russell, Wittgenstein, Carnap, Quine, en Montague geven wat dat betreft een duidelijke traditie aan. Ook Chomsky hoort in deze traditie thuis door zijn fors gebruik van formele technieken, zij het als dwarsligger vanwege zijn empirische invalshoek en zijn filosofische eigenzinnigheid.
Het boomdiagram met de inhoud van Rekenen op taal
Het gebruik van wiskunde bij de analyse van zinnen kan eigenlijk alleen maar geforceerd lijken als men zich krampachtig verhoudt tot die wiskunde. Die kramp zit in een weerzin tegen de buitenkant ervan: de formules die ‘het mooie’ weghalen, de foefjes, het onmenselijke, et cetera. Sinds jaar en dag tekenen taalkundigen zogeheten boomdiagrammen van zinnen als Overmorgen hoopt Babette Battus te lezen. Nog steeds worden ze er lastig over gevallen door letterkundigen (meestal in de grapsfeer met enige weemoed naar de tijd dat taalkundigen nog ‘gewoon’ deden), en door achtergebleven taalkundigen (iets verbetener meestal) die maar niet in de gaten hebben dat het gaat om een heel simpele ordeningsvorm. Zo'n ordening is erg handig als je wilt aangeven dat Battus en te lezen bij elkaar horen als groep. Dergelijke boompjes worden onder de naam stamboom al eeuwenlang gebruikt om bij voorbeeld familierelaties in kaart te brengen, en ze zijn ook geschikt om de structuur van een boek aan te geven, zoals blijkt uit de illustratie hierbij met behulp waarvan Battus de inhoudsopgave van zijn boek Rekenen op taal structuur geeft. Dus er is eigenlijk geen enkele aanwijsbare reden te vinden waarom er zo'n emotioneel verzet is tegen de formalisering van de taalkunde, behalve dan dat die formele taal zo ‘anders’ is.
Taalkundig Nederland heeft in de jaren vijftig en zestig het geluk gehad dat enkele wiskundigenfilosofen (onder anderen E.W. Beth, J.F. Staal) zich begonnen te interesseren voor de taalkunde. Uit hun omgeving komt ook de wiskundige Hugo Battus voort (die toen nog anders heette). Battus mengde zich ook echt met taalkundigen: hij werd in de jaren zeventig zelfs gediplomeerd taalkundige. In het land der eenogen kan Twee-oog snel koning worden en de troon stond bij wijze van spreken al klaar (de taalkundigen bogen toen nog met ontzag voor de wiskundigen), maar Battus heeft nooit echt een bewind willen voeren; daar is hij het type niet naar. Hij is niet iemand die verantwoordelijkheid uitoefent: hij wijst op iemands verantwoordelijkheid voor een goed en vooral kritisch gebruik van zijn intellectuele vermogens en wat die persoon ermee doet, is verder zijn zorg. Battus is dus meer wegwijzer dan tiran; die rol laat hij - niet zonder bewondering voor het monomane - over aan Chomsky of - met veel minder bewondering - aan diens stadhouders.
Battus heeft in de jaren zestig en gedeeltelijk ook nog wel de jaren zeventig voor taalkundig Nederland de functie gehad van een wegwijzer met goede smaak, een fenomenaal kritisch vermogen en een bijzonder heldere uitleg van dingen die toen nog moeilijk waren voor taalkundigen. De traditionele krachten produceerden veel tegenwind, maar Battus was onder meer door de stukjes die nu verzameld zijn in Rekenen op taal een van degenen die de juiste koers wezen. Het aardige is dat hij nooit een beloning in ontvangst wilde nemen. Waren generatieve grammatici hem openlijk dankbaar voor zijn steun, dan begon hij direct lelijke dingen te zeggen over de generatieve grammatica. Kwamen tegenstanders van Chomsky te dicht in zijn buurt, dan liet hij zien hoe geniaal die man was. Kortom, niemand kan Battus inlijven en dat is kennelijk wat hij wil.