Het primaat van de kolder
Vervolg van pagina 10
niertje, hetgeen het enigszins oppervlakkige karakter dat een zedenroman tóch al eigen is nog versterkt. Wat ik in Bij ons schijnt de zon mis is een alles verbindende idee, een thematiek die beklijft. Ik heb het gevoel dat dit gebrek aan diepgang Höweler zelf ook opgevallen is. Soms laat zij haar gedistantieerde vertellersstandpunt voor wat het is en tracht ze haar personages van binnenuit te beschrijven. Het is dan net of binnen deze ironische zedenroman heel even de aanzet zichtbaar wordt van een psychologische roman. Dit is met name het geval in de passages waarin Rosa zich het hoofd breekt over de complexe verhouding tussen haar zelf, Leo en haar onmogelijke schoonmoeder. Opeens gaat het burlesk voortrazende verhaal dan over in de telgang van de contemplatie. Maar juist als je denkt dat je iets wezenlijkers over haar te weten komt, kiest Höweler toch weer voor het primaat van de kolder en laat zij Rosa tegen zich zelf zeggen: ‘misschien wordt het eens tijd dat ik een innerlijk ga opbouwen’. Dit is op zich zelf een zeer komieke opmerking, maar Höweler helpt hiermee wel de voorafgaande, in aanleg serieus bedoelde innerlijke monoloog om zeep. En dat gebeurt vaker in deze roman. Het voert tot de eigenlijk nogal onthutsende conclusie dat de psychologe Höweler als schrijfster vooralsnog beter uit de voeten kan met de makkelijk te ironoseren ‘buitenkant’ van mensen dan met hun innerlijk!
Dat Marijke Höweler in vlot, snedig proza eigentijdse typetjes en trends kan uitbeelden, is nu aan iedereen bekend. Wat mij betreft heeft de psychologe een sabbatical-leave verdiend; zij kan dan als literator de psychologische roman gaan schrijven waarvan ze in Bij ons schijnt de zon al wel een tipje heeft opgelicht, maar die ze nog niet echt heeft aangedurfd.