Het primaat van de kolder
Marijke Howëlers tweede komedie over typetjes en trends
Bij ons schijnt de zon door Marijke Höweler Uitgever: De Arbeiderspers, 206 p., f24,50
Peter de Boer
Marijke Höwelers nieuwe roman Bij ons schijnt de zon is in veel opzichten een replica van haar vorig jaar verschenen, door velen gelezen en geprezen romandebuut Van geluk gesproken. Naar toon, opzet en (parodistische) strekking ontlopen beide boeken elkaar niet veel en bovendien treden een aantal personages uit Höwelers eerste roman in Bij ons schijnt de zon opnieuw op. Het is duidelijk dat Höweler, als laat en moeizaam op gang gekomen schrijfster, de eenmaal succesvol gebleken formule (nog) niet wil loslaten.
Hoe die formule er uitziet weet alleen Höweler zelf. Aan de volgende voorschriften heeft ze zich in elk geval gehouden: men neme een aantal personages die een voor hun milieu kenmerkend gedrag ten toon spreiden. Kruidt deze typen en hun taalgebruik met een paar individuele tics. Zorg vooral voor vérse, eigentijdse ingrediënten: voor 1983 zit je met relatieproblemen, psycho-therapie of een kat naar de middenschool bij voorbeeld altijd goed. Maak frequent gebruik van dialogen waarin de personages zich op komische wijze blootgeven. Smeer dit alles uit over zo'n dertig à veertig korte hoofdstukken waardoor voortdurende perspectiefwisselingen mogelijk worden en het verhaal zich in vlot tempo kan ontwikkelen. Maak het geheel op smaak af met mild parodistisch vertellerscommentaar. Ziehier het standaardrecept voor een ironische zedenroman.
Hoewel Bij ons schijnt de zon dus nauwelijks iets nieuws te bieden heeft, is Höweler er toch weer wel in geslaagd een vaak geestige visie op de comédie humaine voor te zetten. De centrale figuur is de eigenzinnige mevrouw De Zeeuw, die haar intrek genomen heeft in het bejaardentehuis ‘Laat te Velde’. Zij heeft nog een flinke greep op haar ‘zeurpieten van kinderen’: professor Leo de Zeeuw, die zich niet van haar kán losmaken ‘omdat mijn moeder nu eenmaal mijn moeder is’, en Wiesje, huisvrouw en moeder van vijf kinderen, die zich niet van haar wil losmaken omdat de waardevolle antieke spullen van haar moeder in haar huis staan uitgestald en zij dat graag zo wil houden. Rosa, Leo's huisgenote, door mevrouw De Zeeuw tegenover derden consequent als ‘dat spook’ aangeduid, is psychologe en ziet hulpeloos toe hoe door Leo's hechte band met zijn ‘hysterische moeder’ haar relatie met hem op de klippen dreigt te lopen. Daartegenover lijkt het huwelijk van Wiesje en Hugo, gefundeerd op en gelegitimeerd door hun omvangrijke kroost, een oase van echtelijke rust en trouw. Een belangrijke rol is nog weggelegd voor Arnold, de bij mevrouw De Zeeuw zeer geliefde bejaardenverzorger, en diens vriend Mattheus. Arnold heeft in het bejaardentehuis een aardig kapitaal aan zilverwerk bijeengejat en wil daarmee in Spanje een hotel kopen.
Marijke Höweler, tekening Siegfried Woldhek
Mevrouw De Zeeuw weet Leo en Hugo zo ver te krijgen dat ze haar antieke spullen voor een ton kopen. Met dit geld financiert zij de onderneming van Arnold en Mattheus, zeer tot ongenoegen van haar kinderen natuurlijk, die het homoseksuele paartje inmiddels al lang als een stel oplichters hebben ontmaskerd. Na allerlei verwikkelingen eindigt deze cause célèbre met een verrassende ontknoping: de oplichters ontpoppen zich tot voortreffelijke hôteliers, verdienen veel geld en betalen mevrouw De Zeeuw haar honderdduizend gulden met rente terug. Trouwens, ook in de andere verhaallijnen eindigen stereotiepe situaties met een atypische climax: Leo en Rosa gaan weliswaar herhaaldelijk uit elkaar maar aan het eind sluiten ze elkaar toch naar het schijnt definitief in de armen. De eeuwig trouwe Hugo daarentegen besluit ten slotte om zich van Wiesje te laten scheiden.