Waarom Klaas niet kwam
vervolg van pagina 5
Over Popper danig achterop geraakt in het domein van de wetenschapsfilosofie. Hij hanteert nog altijd het oude sciëntistische model, met zijn strikte scheiding tussen de ‘echte’ of exacte, en de ‘niet-zakelijke’ wetenschappen. In feite wordt Popper in Hermans' stuk afgevoerd. Immers, ‘Voor de natuurwetenschappen zijn Poppers ideeën niet van wezenlijk belang, maar voor de niet-zakelijke wetenschappen (...) dodelijk.’ Hermans verwijt Popper een man te zijn van ‘academische tradities, gastcolleges, praatgroepjes en seminaria’. Wat daarop tegen is, blijft onduidelijk. Alles hangt er, dunkt me, van af hoe genoemde fenomenen functioneren - een seminarium van Wittgenstein verliep geheel anders dan een hoorcollege van Bolland, om maar iets te noemen. Maar Hermans heeft nu eenmaal het vooroordeel dat belangrijke filosofische inzichten in isolement tot stand komen, een mening waarvoor nauwelijks bewijzen kunnen worden gevonden. En wie Plato leest, krijgt de indruk dat zulke ‘onbarmhartige filosofische stappen’ juist in tweespraak, of in een discussie worden genomen.
Klaas kwam niet is het zoveelste boek van Hermans waarin zijn visie op de wereld, de mens, de wetenschap en de literatuur op consistente manier tot uitdrukking komt. Nieuwe inzichten in Hermans' Weltanschauung bevat het niet, wel verduidelijkingen en soms nuanceringen van een overbekende visie. Hermans, het is inderdaad bekend, wijst het idealistische denken af, net zoals hij de gezworen tegenstander is van elk dogmatisch denken en beducht is voor alles wat een schijn van orde heeft, zoals verordeningen en wetboeken. ‘De meeste wettelijke bepalingen,’ zegt Hermans in het mooiste essay van de bundel, gewijd aan de vergeten Franse schrijver Henri Béraud, zorgen voor weinig meer dan de bevordering van ‘de leugenachtigheid in de wereld’. In feite, en ook dat is al ad nauseam herhaald, is de wetenschap de enige activiteit die kennis oplevert en een betrouwbare omgang met de wereld garandeert. Extra scientiam nulla salus, zou Hermans met een variant op de Latijnse kerkvader Cyprianus kunnen beweren. Maar al biedt het onwetenschappelijke geen heil, het is er nu eenmaal, en het neemt bovendien in het leven van de meeste mensen een veel grotere plaats in dan de wetenschap. ‘Dat de leugen onze maatschappij beheerst,’ heet het in het weeïg en weemoedig stemmende ópstel ‘Merano en de reïncarnatie van Kafka’, ‘ligt niet aan de leugens en de leugenaars, maar aan de belogenen die de leugens gehoorzamen.’
Met zijn voor automatische verlening vatbare abonnement op het gelijk zwaait Hermans, nu eens triomfantelijk, dan weer mismoedig; gelijk is nu eenmaal iets anders dan geluk. Dat weerhoudt hem er niet van zich overal over uit te spreken in dit boek, van beroemde schrijvers tot badplaatsen, van schilders tot de radio, van nullen tot slaap, van Jan (Cremer) tot Klaas. Voor de lezer betekent het vermaak, ergernis, en superieure lering.
■