De stijl van een poelier op Katendrecht
Monika Sauwer en Marcus Heeresma vertellen
Koude kermis door Monika Sauwer Uitgever: Bert Bakker 143 p., f18,90 Landgenoten door Marcus Heeresma Uitgever: De Bezige Bij 109 p., f19,50
Peter de Boer
Het is een beetje zuur voor Marcus Heeresma dat de verschijning van zijn tweede roman precies samenvalt met de publikatie van Monika Sauwers nieuwe verhalenbundel Koude kermis. Zo kan het gebeuren dat zijn roman, zoals hier, in een toevallige recensie in één adem genoemd wordt met een boek dat naar mijn mening trivialer en smakelozer is dan welk ander in 1983 verschenen Nederlands prozawerk ook.
Ik had me nog zó voorgenomen om geen flauwe grapjes te maken over de titel Koude kermis, maar de waarheid moet toch gezegd: je komt na lezing van Sauwers verhalen van een bár koude kermis thuis. Helemaal onverwacht komt dit niet. De titel van haar eerste verhalenbundel, Mooie boel, was ook al zo geschikt om haar werk ironisch te karakteriseren.
In die eerste, in 1978 verschenen bundel schetst Sauwer zich zelf - de hoofdpersoon van haar verhaal heet tenminste steevast Monika Sauwer, ‘Moon’ voor intimi - als een door het leven getekende jonge vrouw die zich met veel no nonsense-poeha, seks, drank en valium tracht staande te houden. Mooie boel bevat de onsterfelijke zinnen: ‘Zijn lul dringt zonder scrupules binnen’ en ‘Tegelijk met zijn lul was Nico klaarwakker’. Eveneens om nooit te vergeten is de passage waarin Sauwer zich even intiem waant met de schrijver W.F. Hermans: ‘Ik voel zijn lul. Hij lijkt stevig maar ik kan zo gauw niet vaststellen of het een echte erectie is, want Hermans schuift met een ruk een centimeter of tien van me af.’ Tien centimeter maar liefst, pikant! God mag weten wat Sauwer met zo'n passage voor heeft. Wil ze via Hermans de Nederlandse literatuur bruuskeren? Is het een volvette knipoog naar professor Dingelam uit Onder professoren? Non liquet. Het taalgebruik in Mooie boel is navenant: Lulsmoes, klootzak, klerelijer, klote, tut hola, trut en dergelijke Monatoetjes meer zijn hier de smaakmakers. En vanzelfsprekend trekt er een onafzienbare stoet van lekkere tieten en billen, opwindende bobbels in mannenbroeken, als ook menige ‘stijve lul’ voorbij.
Koude Kermis sluit hier naadloos op aan. Er is in de vijf tussenliggende jaren helaas niets veranderd. Met veel gevoel voor goedkoop effectbejag speelt Sauwer haar tamelijk zorgeloze jeugd, doorgebracht in het villadorp Bussum, uit tegen het keiharde leven daarna in het van oudsher door ouders en opvoeders gevreesde Amsterdam. De jeugdverhalen zijn nadrukkelijk vanuit de kinderoptiek geschreven: de jaren op de ‘Grote School’ worden gememoreerd; de eerste ongesteldheid (‘opeens een heleboel bloed in je broek’); de jaren waarin ‘Omi’ zo aardig uit de bijbel voorlas; de jaren van Donald Duck, de prismajuniores, de Marjoleintjereeks en de ongeëvenaarde Walt Disney-film met ‘Dombo en Jumbo erin’; - en kijk, daar gaat ‘Liesbeth Piesbed’, die zat ook in onze ‘keetklas’. Zúlke verhalen dus, allemaal illustratietjes van Sauwers onbewolkte meisjeshorizon, door de schrijfster met ergerniswekkend forse steken aan elkaar genaaid: ‘Toen ik vier jaar was’; ‘Ik ben negen jaar’; ‘Het is 1956’: ‘Het is inmiddels 1982’; ‘Toen ik tien jaar was’; ‘Toen Letteke weer helemaal de oude was’; ‘Toen ik een keer poep aan mijn schoenen had’... Enige ontwikkeling in al die onbetekende voorvalletjes valt er niet te bespeuren; er is slechts die ene teneur: toen was alles goed, nu is het leven een warboel geworden.
Monika Sauwer