Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983
(1983)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Boudewijn BüchDe Leidse Oude Rijn was ooit een stille, plechtige gracht. Er heerste geleerdheid en eruditie. Op nummer 15 was het goedkoopste Chinese restaurant gevestigd. Het droeg een Griekse (!) naam in Latijnse letters: ‘Akademeia’. Op nummer 33a stond een groot gebouw, het voormalige Heilige Geest- of Armen- en Weeshuis. Hier is nog steeds het exotisch en kloppend hart gevestigd van het inmiddels multinationale bedrijf waarvan de naam meer doet denken aan de achttiende of negentiende eeuw dan aan de verchipte twintigste eeuw: N.V. Boekhandel en Drukkerij v/h E.J. Brill.
Lange jaren betrad ik het bedrijf éénmaal per jaar. Langs oude maar plechtige trappen, gebogen heren in stofjas en degelijke secretaresses die bakelieten telefoontoestellen bedienden, kwam ik in een met donker hardhout betimmerde ruimte. Daar plaatste ik mijn bestelling: de zojuist verschenen aflevering van de Mededelingen vanwege het Spinozahuis. Voorts vroeg ik of Mededelingen 1 uit 1934 nog in voorraad was. ‘O ja, dat denk ik van wel,’ riep een mevrouw die evengoed in de vorige eeuw geboren kon zijn als in de huidige. De twee mededelingen werden gehaald en ik rekende f 6,25 af (in 1969). De dame gaf wisselgeld terug uit een Hofnarsigarenblikje. ‘Goedenmiddag mijn heer,’ sprak de dame de spatie tussen mijn en heer uit. Daar hoorde ik wel van op: ik, een toen als Mick Jagger uitgedost hippie, werd normaal of als ‘mevrouw’ of als nagenoeg niet bestaand aangesproken. Maar de firma Brill - in Leiden sprak men uitsluitend over de ‘firma Brill’ - was zeer gesteld op vormen. In de jaren zeventig organiseerde het antiquariaat van de firma, dat voor een zeer schappelijke prijs oude dingetjes uit het eigen fonds aanbood maar ook wel boekwerkjes van andere uitgevers, op zaterdagmiddag een uitverkoop. Die vond plaats aan de Nieuwe Rijn 2. In een Dickensiaanse ambiance rommelden grotendeels wereldvreemde heren in ruwhouten bakken. Zelden was er iets van mijn gading bij. Mijn interesse lag, en ligt, nu eenmaal niet zo in de insectenkunde of de Armeense grammatica. De drukkerij en zetterij van de firma was tot en met de jaren vijftig ook gevestigd aan Oude Rijn maar staat nu aan de Plantijnstraat, aan de rand van de sleutelstad. In 1980 siste er nog het lood van de onmogelijkste lettertypen en meest onbekende tekens. Er is nog maar één loodzetmachine overgebleven en de muren vol letterkasten ten behoeve van de Chinese taal. De zetter van het Chinees en Japans, die beide talen in het geheel niet kan lezen: ‘Ik heb zestienduizend tekens en dat wil dus zeggen dat ik ze niet allemaal heb. Als ik iets nodig heb dat ik niet in de kast heb staan, dan máák ik zo'n teken, dan zaag ik het.’ De zetmachines zijn stukgeslagen. De firma Brill is, ten slotte, ook gezwicht voor de roep van de computer en het beeldscherm. De geschiedenis van de firma is belangwekkend. Dat vond het Gemeentearchief van Leiden ook. Het organiseerde in de maand september een expositie over het uitgeversbedrijf. Het keurige catalogusje werd vervaardigd op de persen van de firma zelf. | |
MalacoloogMen moet voor de geschiedenis van Brill terug naar het jaar 1683. Lodewijk XIV was onbetwist aan de macht. Straatsburg was twee jaren tevoren door de Fransen bezet. Twee jaar later zouden veel Hugenoten naar de Republiek en Duitsland wegvluchten. Peter Schröder werd de eerste drukker van het vorstendom Schwerin en deel twee van het eerste typografische handboek dat ooit verscheen, geschreven door Joseph Moxon, werd gepubliceerd. Jordaan Luchtmans (1652-1708) trouwde met Sara van Musschenbroek, een afstammelinge van de grote drukker Plantijn, en vestigde zich in hetzelfde jaar als ‘zelfstandig boekhandelaar’ te Leiden. Jordaan gaf theologische boeken en werken op het gebied der klassieke oudheid uit. Het ontbrak hem niet aan handelsgeest: hij bezocht enkele malen de Buchmesse te Frankfurt. Jordaan werd opgevolgd door Samuel I. Ook hij zette de internationale contacten van zijn vader voort. Samuel II en Johannes Luchtmans vormden de derde generatie directeuren van de familie. Dan komt Samuel III, deze was de eerste academicus van Luchtmansen; hij promoveerde in beide rechten te Leiden. Samuel III vormde de directie met zijn oom Johannes. De erfrechten gingen in eerste orde over op Johannes die uit de derde generatie stamde (Samuel III was immers van de vierde). Omdat Johannes' zoon op jeugdige leeftijd overleed, kwam het bedrijf in handen van een schoonzoon: de Amsterdamse arts Evert Bodel Nijenhuis. De zoon van Evert, Jan Tiberius, en de zuster van de laatste, Catherina, kregen het bedrijf in 1809 als erfgoed. Deze beiden hadden echter weinig interesse in het druk- en uitgeefbedrijf. Zij lieten de zaak over aan de bedrijfsleider Johannes Brill. Deze trok zich op tachtigjarige leeftijd terug en toen was het over met de Luchtmans-Bodel Nijenhuis-dynastie (1848). De tijd was gekomen voor de familie Brill. Want Johannes Brills zoon, Evert Jan Brill, nam een deel van het boekenfonds over. Aan hem dankt de firma nog steeds haar naam. Na Evert Jans overlijden (1871) werd het bedrijf te koop aangeboden. Dan volgen er verscheidene directies totdat in 1981 dr. W. Backhuys (geboren 1944 en van wetenschappelijke discipline malacoloog, slakkundige) tot directeur wordt aangesteld. Vooral in de negentiende eeuw werd de firma tot het bedrijf dat bijkans alle vreemdsoortige talen kon drukken en wilde uitgeven. In de Specimens of Type Faces (Brill 1970) vindt men een wonderlijke drukte aan lettertypes en corpsen. De firma beschikt over zetkasten vol tekens en letters van Estrangelo, Ethiopisch, Jacobitisch, Spijkertaal en veel meer bestaande maar veelal al lang weggevaagde talen. Veel van dit lood is omgesmolten of wordt weggedaan omdat de firma immers op geavanceerdere zetmethodes is overgegaan. Maar de exotica zal met onverminderde vaart van de persen komen. Ik vraag me al vele jaren af hoe een bedrijf de kop boven het water kan houden dat je nooit in de boekhandel ziet, nimmer een bestseller heeft en voor zover ik heb kunnen zien gevoerd werd op een wijze die de moderne manager in een hysterische lachbui brengt. Toch gaat het al driehonderd jaar goed. In het essaybundeltje Tuta sub aegide Pallas, E.J. Brill and the world of learning (Brill 1983) wordt in de inleiding terecht opgemerkt dat er over de geschiedenis van een van Nederlands oudste uitgevershuizen nauwelijks iets geschreven is. In 1941 wijdde een oud-directeur er vijftien bladzijden aan. Pas sedert de catalogus van de Leidse tentoonstelling en het hierboven genoemde bundeltje, dat een overzicht geeft van alle disciplines die Brill uitgeeft, hebben we enig inzicht. Wat wil het zeggen de uitgever te zijn van Olivelle's editie in twee delen van Väsudeväsrama Yatidharmaprakasa (1976/77, f 100, -) en al die andere duizenden delen met de meest ongelooflijke titels die worden opgevoerd in de Short-Title Catalogue 1983? Ik loop over de Oude Rijn in een klaterende herfstregen. Akademeia is er nog, al is het een Chinees afhaalrestaurant geworden. Brill is er uiteraard ook nog. Via de expeditie beklim ik de trap die een boenwasje en een stoffertje goed zou kunnen gebruiken. Langs een elektrische (!) schrijfmachine betreed ik de directiekamer, die op een bruin café zonder drank lijkt. De directeur draagt driedelig grijs, een Brill-stropdas en het Rotary-insigne. Hij is zeer beweeglijk, buitengewoon hartelijk. Alles kan gevraagd worden. We zetten ons in lederen clubs. ‘Onze oplagen zijn vaak vijfhonderd stuks, soms minder. Toch zijn onze prijzen niet exorbitant hoog. Dat komt doordat wij heel vaak met subsidies werken. Dat wordt door de auteur geregeld, die vraagt hem aan bij ZWO, zijn universiteit of bij een buitenlandse instantie. De honoraria lig- | |
[pagina 51]
| |
gen lager dan bij gewone uitgevers. In een aantal gevallen kan de auteur zijn honorarium zelfs wel vergeten. In andere gevallen hoogstens tien procent en niet zelden lager. Honorarium uiteraard alleen wanneer er subsidie op een boek zit. Als je wilt schrijven voor honoraria, dan weet ik wel betere boeken om uit te geven maar ja, die geven wij niet uit. | |
MongoliëOnze boeken worden binnenshuis beoordeeld; dat geldt dan voor enkele categorieën. Vrijwel al onze manuscripten gaan ook nog eens naar een beoordelaar van buiten het bedrijf. Die beoordelaars krijgen wél een honorarium, wat u zegt. Mijn proefschrift, over naaktslakken, heb ik in eigen beheer uitgegeven. Dat was het begin van mijn bemoeienis met de uitgeverij. Via Backhuys Uitgeverij Rotterdam ben ik hier terechtgekomen. Mijn eigen fondsje is nu bij Brill ondergebracht. Slakkundige werken zullen hier blijven verschijnen met de imprint Brill-Backhuys. Onze absolute bestseller is de Encyclopaedia of Islam (vanaf 1954), daar hebben we er vijfduizend van gedrukt en zijn er nu zo'n drieëneenhalfduizend van verkocht. Een andere uitgever zou erom lachen. Per deel kost hij tussen de 325 en 520 gulden; de Unesco betaalt de redactiekosten. We hebben een adressenbestand van tussen de zestig- en zeventigduizend terwijl we geen grotere doelgroepen hebben dan vijfhonderd. We hebben, dat begrijpt u, het adressenbestand uitgesplitst op potentiële klanten per boek. U wilt een misser weten. Ach, wilt u dat nou toch écht...? De archieven van Bakoenin (Archives Bakounine, ed. Arthur Lehning, vanaf 1961), dat loopt zo slecht. Wetenschappelijk gezien fan-tas-tisch... het loopt niet, maar we maken het af. We zullen de oplage een weinig moeten aanpassen.’
De Nederlandse boekhandel bereikt u niet ‘We hebben er het soort boeken niet voor. U vindt ons niet in de Nederlandse boekhandel, maar verder overal in de wereld.’ Oelan Bator, Mongolië? ‘We hebben een hele serie over talen uit dat soort gebieden. We zitten met onze boeken in Papua-Nieuw-Guinea, op de Falkland Eilanden en in Chili. Als je in Leiden vraagt naar Brill, heeft niemand ervan gehoord, maar als je op de Fiji Eilanden naar ons vraagt dan zeggen ze: die uitgever ken ik, hebben we boeken van. We zijn zeer beperkt maar wel wereldwijd. We hebben ons fonds opgeslagen in een magazijn in Zoeterwoude en een gedeelte ligt nog hier op zolder. Daar ligt het voor de eeuwigheid. We dumpen nooit. Zelfs in de ramsj zouden onze boeken niet verkocht worden. Al leg je ze voor een gulden in de etalage, de mensen kunnen ze niet lezen. Eerlijk gezegd, ik heb onlangs wat onplezierige maatregelen genomen. Een aantal boeken, miljoenen aan verkoopwaarde, heb ik laten doorsnijden. Onder het mes gelegd.’
Uw bedrijf lijdt verschrikkelijke verliezen, neem ik aan? ‘Nee hoor. Ons fonds is ijzersterk. Om die vijfhonderd exemplaren die we drukken, kunnen vijfhonderd mensen niet heen. Onze auteurs zijn onze klanten. U kunt de Mededelingen vanwege het Spinozahuis niet meer vinden in onze catalogus? U moet zich vergissen... ach, nee, ik weet het. Ik heb besloten boekjes van onder de tien gulden niet meer op te nemen in de catalogus, dat werd te duur. Ze dan maar op tien gulden prijzen, dat kan niet. Ik heb na veel heen en weer gepraat nog net een boete kunnen ontlopen. Voor een boekje van drie gulden loopt er iemand naar zolder. Ik geef het dan liever cadeau en zeg met de complimenten van Brill; dat is goedkoper dan een factuur schrijven, verzenden et cetera.’
De heer W. Backhuys, directeur van Brill, foto van Klaas Poppe
U bent natuurlijk in gejuich uitgebarsten toen de sjah verdween en het nieuwe, straf-islamitische regime aan de macht kwam. U zag waarschijnlijk uw mohammedaans fonds opbloeien? ‘Ik moet u teleurstellen. Het omgekeerde is het geval. De sjah subsidieerde veel. Ik ben veel subsidies juist kwijtgeraakt. Die orthodoxe regimes vinden ons juist westers, christelijk dus verwerpelijk. In het algemeen hoeden wij ons voor (politiek-)actuele publikaties. Wij maken boeken voor dertig jaar of langer. Scheikunde of zo iets, dat veroudert te snel. Anderzijds maken we zelden een herdruk mee, na twintig of dertig jaar gebeurt het af en toe. Dan is er weinig vreugde. Een herdruk na twintig jaar; vindt u dat nu een reden tot vreugde? Een herdruk betekent bij ons er driehonderd bijmaken, dan kunnen we weer vijftien jaar voort. We zijn duur maar niet te duur. Ik sprak eens met een man in het Hilton in Seattle. Die wilde een boek van ons hebben dat negentig gulden kostte. Dat vond hij te duur. Ik heb hem gezegd dat die kamer in het Hilton meer kostte en dat als hij uit het hotel was hij het boek kon blijven lezen. U moet niet vergeten dat wij auteurs hebben die wel vijftien revisies van de drukproeven verlangen. We hebben auteurs gehad - maar daar heb ik een einde aan gemaakt - die hun boek op de eerste drukproef herschreven. Dan weet u wel van wat voor een soort fonds wij uitgeven. Het oudste nog leverbare boek is uit 1882.’ U gaat nu verhuizen en dat zal miljoenen kosten. Waar betaalt u het toch van? ‘U begrijpt niet waarvan wij het dóén. Welnu, misschien begrijp ik het ook niet. Laat ik u dit zeggen: een van de bedrijfseconomisch sterke kanten van dit bedrijf is dat wij niet of nauwelijks met vreemd kapitaal werken. We hebben alleen maar eigen vermogen. We zijn altijd aan de conservatieve kant geweest. Ik zelf ben ook conservatief, maar gelukkig in een aantal opzichten progressief. De redding van dit bedrijf is geweest dat het nooit bankschulden had. We hebben geen rentelasten. Misschien is dit bedrijf wel voor mij uitgevonden. Ik ben hier ontzettend gelukkig, ik moet er niet aan denken om bij Kluwer of Elsevier te werken. Daar zouden ik en het bedrijf niet voor geschikt zijn. Ofschoon ik de toekomst vol zorgen, maar opgewekt tegemoeet zie. Ik heb, inclusief onze filialen in Londen en Keulen, honderdtwintig man in dienst. Met de komende arbeidstijdverkorting zie ik enige zaken somber in. Als uitgever heb ik geen concurrentie, als drukker wél. Ik kan elders goedkoper drukken maar ik kan toch, sociaal gezien, geen mensen de straat op sturen. Ik sta hier voor mensen die op de drukkerij werken en een gezin te onderhouden hebben. Liet ik me daar niks aan gelegen liggen, dan zou ik zeggen: de drukkerij gaat dicht. Maar dat vind ik sociaal volkomen inacceptabel. Buitendien: we hebben over 1982 winst gemaakt, vijfeneenhalve ton. Het jaar daarvoor hebben we verlies geleden. Eén komma twee miljoen. Dat was het jaar dat ik gekomen ben. Toen heb ik er echt de bezem doorgehaald. Weet u: ze hadden drukproeven twintig jaar geleden naar een auteur gestuurd en die waren nooit teruggekomen. Daar zat voor vijftigduizend gulden zetkosten in en die stonden nog steeds geactiveerd op de balans. Ik heb een brief gestuurd en de auteur bleek nog te leven. Ik heb geschreven dat als de auteur binnen drie maanden de drukproeven niet toestuurde, ik het boek niet meer zou drukken. En we kregen - na twintig jaar, nota bene - de proeven terug. Nu heb ik me slechts af te vragen of het lood van het zetsel nog wel bruikbaar is, of het in de loop van twee decennia niet geoxideerd is. Ik moest, dat wilt u nu misschien begrijpen, de zaak hier uitmesten.’
Wat is uw omzet? ‘Op de eerste plaats kan ik, afhankelijk immers van subsidiegevers, niet te veel winst maken. Ik kan verkopen dat ik een beetje winst maak, maar op een omzet van twaalf miljoen kan en mag ik natuurlijk geen winst maken van zes miljoen. Stel al dat het mij zou lukken. Nu is de winst op een omzet van twaalf miljoen ongeveer vijfhonderdduizend gulden. We hebben hier een klein vrij bedrijf. Merkwaardig, tsja. Dat ik hier zit. Een malacoloog die hier de baas is. Maar ik heb een tweede ik. Mijn eerste ik is een man die zich bezighoudt met de meest trage beesten die er zijn. Mijn tweede ik is een man die geen vijf minuten stil kan zitten. Het spanningsveld tussen wetenschap en commercie, dat trekt mij mateloos aan. Weet u wat ik denk: ik rotzooi maar wat op hoop van zegen. Doch dat moet u maar niet citeren, hoewel - doet u maar, het mag, hoor.’ ■ |
|