Herhalingen
Nu Michiels aan zijn derde oeuvre begint, bij wijze van spreken, kun je vaststellen dat hij het métier in zijn tweede, de cyclus, heeft geleerd. De technieken van herhaling, incantatie en litanie worden op de vertrouwde manier toegepast, de verhalende gedeelten die daarin zijn ingebed, raken los van de autobiografische aanleidingen, conform het uitgangspunt dat er geen eenvoudig te fixeren ‘ik’ bestaat, en dat zelfs het schrijvende ik niet in een tekst te vangen is.
Ivo Michiels, foto Eddy de Jongh
Hoe boeiend ik De vrouwen van de aartsengel ook vind, ik vrees dat het meer indruk zal maken op iemand die net begint Michiels te lezen dan op mensen die met zijn werk vertrouwd zijn. De vergelijking dringt zich op met Sybren Polet, wiens jongste boeken, tot en met De poppen van het Abbekerker wijf, dat vroeger dit jaar verscheen, hoofdzakelijk herhalingsoefeningen zijn. Dat gaat voor Michiels wel in mindere mate op, maar ik vind het toch een ernstig bezwaar.
Michiels zei in dat interview uit 1969 ook: ‘Ik verwacht van ieder boek dat de auteur met zijn materiaal iets doet wat vóór hem nog niemand heeft gedaan.’ Dus is het op zijn minst verwonderlijk dat Michiels ‘de derde’ voornamelijk dingen doet die Michiels ‘de eerste’ en ‘de tweede’ al gedaan hebben; ik vind dat heel jammer.
Er is een bekende uitspraak van Viktor Sjklovski, dat de inhoud van een boek niets meer is dan het resultaat van alle vormen of kunstgrepen die een schrijver toepast. Ik denk dat er ook vormen bestaan die, zeker bij herhaald gebruik, geen enkele inhoud tot stand brengen, en weinig of geen effect sorteren.
Michiels laat in een liefdesverhaal de naam Sarah Sarah Sarah van onderaan de pagina over zesentwintig bladzijden omhoog kruipen, tot de hele slotpagina ermee gevuld is. Dat is een kunstgreep die een lezer heel gauw in de gaten heeft - en ik maak mij sterk dat iemand die namenreeksen werkelijk leest.
Rijen voornamen van vrouwen en grepen uit het betekeniswoordenboek Het juiste woord (opvallend ‘onzuivere’ elementen trouwens) hebben, dunkt me, geen noemenswaardige betekenis; ze missen de kracht van de herhalingen en opsommingen in de cyclus, ze vallen buitendien in het niet bij andere passages in dit boek zelf.
Zo is er meer dat onder de maat blijft die Michiels met zijn eigen werk aangegeven heeft; ik citeer een stukje als voorbeeld uit het gedeelte dat tot de vrouw Alice is gericht.
‘...leven zeggen, dood zeggen, het opgeven zeggen, volharden zeggen, dènken zeggen, Alice, aarde denken, water denken, vuur denken, kleur denken, licht denken, goud denken, diamant denken, oeuvre denken, Alice, eens zover het grote vergeten aangebroken, Alice, bidden vergeten, zeggen vergeten, denken vergeten, alleen nog de pen/de penis, Alice, pp Alice, niet de p(ink) p(oet) uit de lokale folklore, al goed al goed, pp niettemin, Alice, en daarmee ingaan tot haar, de eeuwigheid binnendringen, diep dieper diepst... onmogelijk uit te maken wie wie is in het enkelvoud, jaja met de p en de p, Alice, waar de vagina is vanzelf de pen(is) is en waar de pen(is) opkomt de vagina leegloopt, alles één vlees, Alice...’ Met de beste wil van de wereld kan ik zulke aaneenschakelingen mooi noch ontroerend, geestig noch onmisbaar vinden. Het zijn zwakke plekken in een journaal dat niettemin de moeite waard is. Het ontleent zijn ‘zin’ meer aan vorige boeken, dan dat het die in een nieuw daglicht zet, maar uiteraard is er in de volgende delen nog van alles mogelijk. Men kan slechts vurig hopen dat Michiels bij de samenstelling daarvan wat kieskeuriger te werk zal gaan. Aartsengelen moeten op hun tellen passen, leert de historie.
■