meteen weer verdwijnen, de naam hoest zich uit, vraagt om reflectie. Ook bloed is een levensvatbaar woord, de reeks kan worden vervolgd.
Bloed is ook een trefwoord in een andere reeks, ‘De vijver in het meer’, in naam van A.Th. Faverey (1906-1981). In het tweede gedicht van die reeks zit de ik met zijn gezicht naar de muur, de muur waaruit ik bloed, en als hij zich maar even beweegt komen er zoveel talige mogelijkheden in het spel dat hij er niet uit zal komen. En deze kans, de vijver midden in het meer, mag niet verspeeld worden, het gaat om leven en dood van Faverey's vader. Te weinig heb ik verworpen staat in dat tweede gedicht, maar voor deze gelegenheid kan er niet streng genoeg worden geselecteerd.
De vijver midden in het meer, dat wijst op een proces van kringen naar binnen om met Paul van Ostaijen te spreken, een middelpuntzoekende beweging in water, van rust naar nog grotere rust, tot stilstand toe; daar is geen haast mee te maken. Als het beeld - herinnering of inval - eenmaal aanvaard is zoals het zich voordoet, zonder franje, kan het zijn werk doen, al blijft voorzichtigheid geboden. Een beweging te veel en:
het talige voorbij, wordt neer-
gesabeld, tot er niets meer
van over is waarover je droomde.
Er gebeurt hier typografisch iets merkwaardigs: het afbrekingsteken achter neer wordt niet gevolgd door een witregel zoals ik heb aangegeven, maar verbindt twee gedichten op twee verschillende pagina's en eenzelfde verbinding zit even verder als Meestal helpt het niet doorloopt naar de andere pagina: als het verdriet, zoals voorzien, zich doodloopt. Het is alsof Faverey bang is dat andere woorden tussenbeide komen, dat de continuïteit en vereenzelviging van meer en vijver, van vader en zoon verbroken wordt. Pas als die mogelijke storing voorkomen is, laat Faverey zijn stervende vader aan het woord komen, waarmee de dood nog even wordt uitgesteld. Het sterven zelf wordt verteld op een wijze die na Plato's evocatie van Socrates' sterven zijn weerga niet heeft, dat moet men lezen als lang aangehouden slotakkoord van een adembenemende reeks.
Nog vijf reeksen van de bundel heb ik niet bij name genoemd: ‘Het gebodene’, ‘Het net’, ‘Mijn linker-pink’, ‘Onherbergzame lichtkever’ en ‘Drempels’. In de eerste reeks worden de vier elementen op hun talige mogelijkheden getest, aarde mag blijven, vuur is bestendig, lucht mag niet worden verplaatst (ontstentenis van wind) en water stroomt langs:
Dezelfde rivierover, de mijne:
wijd en zijd alles op zich
Een van de talrijke riviergezichten, die Faverey van het begin af heeft laten zien als toonbeeld van rust. De reeks eindigt met een fraaie verdwijntruc:
De wereld als afbeelding:
Een wereld in woorden, die voor de elementen, is onthecht aan de werkelijkheid, gone with the wind. Een en al verdwijnen zit in Mijn linker-pink, gebaseerd op een bekende meditatieoefening die leidt tot het niets.
De reeks die erop volgt is juist het tegendeel: het nietige, het onherbergzame blijft over, zoals een lichtkever in een jampotje samenvalt met het omringende donker en: ‘ik voorgoed dezelfde word.’
Het is de gewoonste, huiselijkste reeks in heel Faverey's werk met een paar nietszeggende anekdotes over komen en gaan erin, varianten op weer een andere sleutelzin: Weinig of niets doet er toe. Maar juist als het onbetekenend is, niet zinkt als een baksteen, blijft het drijven, laat het zich aanspoelen, kan het worden opgehoest, kan het ontstaan: ‘zoals liefde zich laat aanspoelen’.
Zoals een kunstwerk, de Venus van Botticelli bij voorbeeld. De slotreeks van de bundel, ‘Drempels’, heeft een teneur die eerder alleen in ‘Te vroeg’ (Lichtval) goed te merken was: op het beslissende moment terugdeinzen, niet verdwijnen in het omringende of in zich zelf, noch in het meer, noch in de vijver: ‘de nimmer in zich/oplossende, zich uitstotende mens.’
Woorden als bitter, verbitterd, wanorde, pijnlijke vragen wijzen op een lijdensweg. Pas als alles wat zich heeft opgeworpen in wormsegmenten uiteenvalt en ‘het meeste/ is doorzien en weggevaagd’, ontstaat waar het allemaal om begonnen was: een vlok duisternis. Het gedicht en daarmee de bundel is over de drempel. Het debuut van Faverey in tijdschrift-en boekvorm heeft destijds veel lezers afgeschrikt. In de loop der jaren zijn de barrières geslecht en is de drempelvrees verdwenen. Het blijkt helemaal niet zo moeilijk om de thema's en variaties in al hun herhalingen en doorwerkingen na te spelen en met ingehouden adem geboeid te worden als door zijden kettingen.
■