Extatische ogenblikken
Dit pleidooi voor in taal opgeroepen ‘extatische ogenblikken’ keert in verschillende gedaanten in alle essays terug. Het zijn de ogenblikken waarin men vrij is van elke dwang. Het is neiging naar het mystieke die bij een essayist als Offermans opvalt omdat die is ingebed in intelligente, erudiete, nuchtere en zelfbewuste redeneringen en analyses. Deze neiging valt des te meer op omdat hij gezien moet worden in het licht van wat Offermans schrijft over de klassieke utopisten. Het beeld dat hij schetst van de utopische maatschappijen zoals Thomas More en Campanella zich die voorstelden, komt neer op een overgeorganiseerde samenleving waarin alles geregeld is, van het werk tot de geboortenregeling. Van deze historische utopieën moet Offermans - en Vogelaar, die er ook over heeft geschreven - niets hebben. De nieuwe utopie, die anti-utopie of atopie wordt genoemd, die Offermans en Vogelaar voor ogen hebben is precies het tegendeel: het utopisch ideaal is nu de negatie van elke georganiseerde sociale orde, bevindt zich ‘in de objectivering in taal’ en doet zich niet meer voor als ‘anticipatie van een collectief geluk of normatieve voorbeelden’. Het geluk van de anti-utopie is nu te vinden in ‘individuele (taal)momenten’, in concentratie op het hier en nu, en in een ‘hoogopgevoerde tegenwoordigheid van geest’.
Dit idee van een anti-utopie in de moderne literatuur is al te vinden bij Walter Benjamin en Robert Musil. Decennia later komt hij, onafhankelijk van Benjamin en Musil, ook voor bij Roland Barthes, iets waar Vogelaar op wijst in zijn boek Oriëntaties. Bij Barthes heet het ‘stopos’ en het staat ‘voor iets wat niet door definities of kwalificaties is vastgelegd, het eenmalige; het tegendeel dus van topos, dat zowel plaats als gemeenplaats betekent.’
Het sterke verlangen om zonder noemers te leven in het hier en nu is wel de meest radicale ontwikkeling die zich denken laat als men zich realiseert dat zij voorkomt uit het marxisme. Dit rest er van de sociale theorieën, maatschappij-analyses, geëngageerde literatuur en de kritische theorie: extatische ogenblikken.
Het is een belangwekkende ontwikkeling die zich hier heeft voorgedaan. Zij heeft veel gemeen met de literatuur die zich onafhankelijk van politieke, of sociale theorieën heeft ontwikkeld. Literatuur van enige betekenis heeft zich altijd al te weer gesteld tegen de ruwe instrumentalisering van het denken en ervaren. De literatuur leeft met de resten van de Romantiek, waarin de waarde van de natuur, het instinct, van emoties en gevoelens voorop stond. Deze verwantschap tussen de bewust moderne schrijvers en schrijvers die zich minder bewust zijn van de culturele, literaire en politiek-historische betekenis van hun werk verklaart waarom Offermans in laatstgenoemden elementen aantreft die hem aanspreken.
Het moet niettemin opvallen dat er een groot gebied open ligt tussen de klassieke utopieën van een streng geordende samenleving, en de kleinst denkbare menselijke uiting van het ‘extatische ogenblik’. Het is precies in dit gebied dat veel literatuur geschreven wordt waarin wél ‘intentioneel’ wordt gedacht, maar niet op de manier van, wat Offermans noemt, de ‘gedekreteerde denkorde’. In dit gebied bevinden zich schrijvers als Saul Bellow, Philip Roth, V.S. Naipaul, Bernard Malamud, Mary McCarthy. Zij zijn tot op zekere hoogte ‘grijpbaar’ en beperken zich niet tot ‘esthetisch taalspel’.
Ik kan wel instemmen met de instemming van Offermans als hij over Nooteboom schrijft: ‘Het diepste verlangen van de reiziger is volgens Nooteboom het vinden van een volstrekt geschiedenisloze wereld, een wereld zonder namen: ze brengen verschillende dingen onder één noemer, bovendien annexeren ze het nog naamloze verleden,’ maar het is een verlangen dat gericht is op iets dat zich om de hoek van de wereld bevindt, terwijl in die wereld zelf geleefd moet worden.
De kracht van het ongrijpbare bevat activerende, met een ongebruikelijke greep op de materie geschreven essays. Het is jammer dat Offermans de ruimte tussen utopie en atopie leeg laat, maar dat verhindert hem niet een essayist van betekenis te zijn.
■