Visuele verrassingen
Themersons boek over zijn films The Urge to Create Visions
The Urge to Create Visions door Stefan Themerson Uitgever: Gaberbocchus + De Harmonie, 96 p., f24,50
E. van Moerkerken
Toen ik in 1954 bij het lezen van de roman Professor Mmaa's Lecture belangstelling en bewondering kreeg voor de schrijver Stefan Themerson, wist ik nog lang niet dat deze zelfde Themerson zich al jarenlang intensief had verdiept in andermans, en had toegegeven aan zijn eigen ‘urge to create visions’.
Pas in november 1972 had ik zélf wellicht vaardiger met al of niet bewegende plaatjes (‘visions’) dan met woorden - het bijzondere genoegen, Themerson als experimenteel filmmaker te leren kennen en aldus in de reeds gewaardeerde schrijver onverwacht een cinematografisch geestverwant te ontmoeten.
In de loop van de volgende jaren verblijdde hij me met het toezenden van verscheidene publikaties, zowel originele alsook fotokopieën, betrekking hebbend op het veelsoortige visuele werk van hem en van zijn vrouw Franciszka. De laatste zending bevatte de 60 pagina's dikke catalogus van de in 1982 in drie Poolse steden gehouden uitgebreide tentoonstelling van Stefan en Franciszka Themersons oeuvre, onder de titel Poszukiwania wizualne, Visual Researches. Deze rijk geïllustreerde catalogus bevat een paar instructieve artikelen benevens bio-, biblio- en filmografieën. Het blijkt dat er voor de Themersons in hun geboorteland Polen veel belangstelling bestaat; ik tel ook een half dozijn Poolse vertalingen van Stefans literaire publikaties.
Het grootste deel van The Urge to Create Visions wordt ingenomen door een omstreeks 1945 gemaakte uitgebreide Engelstalige bewerking van Themersons in 1937, in het door hem geredigeerde Poolse filmavantgarde tijdschrift f.a. (‘film artystyczny’) gepubliceerde essay ‘O potrzebie tworzenia widzen - Du besoin de créer des visions’. Het boek lijkt ietwat op mijn jeugdbijbel Filmgegner von heute - Filmfreunde von morgen (1929) van Hans Richter, evenals Themerson iemand die schrijft over de kunst waarvan hij zelf het handwerk beheerst - dus geen theoreticus of criticus. Maar Themerson is minder polemisch en didactisch, eerder poëtisch.
‘Wie heeft de cinema uitgevonden?’ Zo begint het. ‘Er was eens, lang geleden, een jong meisje dat een handvol gloeiende kooltjes de lucht in gooide; en de vonken veranderden in sterren.’ (Een Bosjesmanverhaal.)
Niet Gutenberg en Lumière hebben respectievelijk de poëzie en de filmkunst uitgevonden: ‘Poëzie werd, lang voordat we een manier vonden haar te bewaren in geschreven of gedrukte karakters, opgeslagen in het menselijk geheugen. “Visions” werden, lang voordat we een manier vonden om ze te ontwikkelen op film, vastgelegd in poëzie.’ Zo kon een eenvoudige vrouw vanuit het schip in de glinsterende golven zeemeerminnen zien; en zo kon de jeugdige Stefan T. ‘the Screen's own life’ zien toen er in de bioscoop een stuk gekraste filmafval door de projector liep. Want in ieder mens - van Eskimo tot Bosjesman - bestond, bestaat en zal steeds blijven bestaan, de intense behoefte aan ‘visions’.
Stefan Themerson, tekening Siegfried Woldhek
Sprekend over de ontwikkeling van de filmkunst, wijst Themerson met het oog op de internationale filmavantgarde van de jaren twintig en dertig, op de noodzaak te breken met de conventionele regels. Slordigheid en toeval kunnen de verborgen eigenschappen blootleggen van het ‘instrument for creating visions’. ‘Aldus werden, ondanks de bedoelingen van hun uitvinders, wier doel het was perfect te reproduceren wat het oog zag, de verborgen mogelijkheden van de ciné-camera en de projector ontdekt, niet door de regels te volgen, of ze te verwerpen, maar door met ze te breken.’
Hoe staat het met de realiteit van filmbeelden? Die plaatjes zijn als zodanig reëel, tastbaar en zichtbaar, maar ze representeren tevens op meervoudige wijze een ándere realiteit. Hier gaat Themerson verder op door, om ten slotte terecht te komen op fotogrammen (foto's die zonder camera direct in de donkere kamer gemaakt worden), die volgens hem niet ‘abstracte beelden’ genoemd mogen worden; nee, een fotogram is de realiteit zelve. Er staan veel van deze fotogrammen in het boek.
Een van de mooiste uitspraken van Themerson over de filmkunst vind ik de volgende. Over de filmprojector: ‘Waar ik over praat is veel meer dan het stuk machine in de projectieruimte van de bioscoop. Als Berkeley nu leefde, en zou zeggen dat de werkelijkheid zoals gezien op het doek het idee is in de geest van de filmer, zouden deze woorden definiëren waar ons orgaan voor illuminatie eindigt, en waar het beginpunt ligt.’
Het tweede deel van het boek is een geïllustreerd overzicht van de films die de Themersons samen maakten. Sommige zijn gedeeltelijk opgenomen met een truc-tafel van eigen constructie, waarmee schaduwbeelden konden worden geproduceerd, ‘bewegende fotogrammen’.
De vier oudste films zijn verloren gegaan. Van Europa ('31-'32) bestaan nog slechts losse beelden. Deze film is een illustratie van zijn theorie: ‘Terwijl in grammaticaal opzicht woorden refereren aan woorden, en in semantisch opzicht woorden refereren aan dingen, refereren beelden in een collage noch aan woorden, noch aan dingen, hun betekenis moet ontstaan op een niet-verbale, niet-referentiële, ostentatieve manier (...) Wat is primitiever dan deze opeenvolging van heupen, brood en gelaat? (...) Primitieve mensen nemen dit voor wat het is, zonder verdere bijgedachten. Maar juist