Retorische mentaliteit
Warser kan het inderdaad niet. Maar in zijn bijna fysieke afkeer van gemakzuchtig en luidruchtig links bevindt Guépin zich niet in het kleine gezelschap van een nadenkende happy few, zoals hij soms schijnt te denken, maar in dat van de gemakzuchtige zwijgende meerderheid. Alleen in de kleine intellectuele milieus waarmee hij meestal te maken heeft, vertegenwoordigt hij misschien een impopulaire minderheid.
Het dwarsliggen beoefent hij dan met een vileine wellust, die ik hem graag gun maar die ik ook met graagte zal bestrijden. Zo zegt hij in een recent interview in de NRC over de club van Morgan-automobilisten waarvan hij lid is: ‘Het prettige daarvan is dat je er niet onverwacht oude Vietcong-aanhangers in kunt tegenkomen. Het zijn allemaal rustige Telegraaf-lezers.’ Ik kan hier oprecht om grinniken, omdat ik precies weet wat Guépin hier bedoelt, omdat ik alle slagen om zijn arm heb geteld, maar ik zal hier toch tegenin brengen dat er geen rustige Telegraaf-lezers bestaan. De Telegraaf is een kwaadaardige krant, in zijn totaal en consequent anti-socialisme het meest ideologische dagblad van Nederland, en wie zich op zo'n krant abonneert doet dat uit een gedeelde haat, en haat en rust gaan niet samen, zoals Guépin zelf elders haarscherp aantoont.
Maar terug van de krant naar het boek, van de plaagstoot (ook mijnerzijds) naar de retorische mentaliteit. De retorica is voor Guépin veel meer dan welsprekendheid, laat staan de holle retoriek van het huidige spraakgebruik. ‘De retoricus,’ aldus Guépin, ‘ziet elke menselijke uiting als zet in een strategie, in het spel met een publiek dat men wil overtuigen.’
Al meteen paalt Guépin de retorica af van de filosofie: ‘Ik streef niet naar een (voor anderen) dwingende bewijsvoering; ik volg liever een ongedwongen weg... De retoricus gelooft niet dat er waarheden bestaan buiten de consensus van gesprekspartners om en dus ook onafhankelijk van een situatie... Ik vind het fataal dat Socrates, Plato en Aristoteles zo van het sofistisch relativisme zijn geschrokken dat ze zich achter wezenlijke en universele waarden hebben verschanst. Daar is veel bloed door gestort.’
De retoricus staat wantrouwend tegenover te veel consequenties. ‘Er is moed voor nodig om voor consequenties terug te schrikken; in plaats van goed doordachte waarheden komt dan een levendige nieuwsgierigheid naar mogelijke nieuwe standpunten... Ik houd een pleidooi om de waarheid als consensus op te vatten en bepleit daarom de wenselijkheid van een goed geordende discussie. Alleen daarin worden de discussiepartners wederzijds uitgedaagd hun standpunten helder te formuleren. Waarheden moeten telkens weer opnieuw verdedigd en doordacht worden, anders behouden ze hun kwaliteit niet; het worden clichés. Bondgenoot is dan de klassieke poëzie, die door zijn ver doorgevoerde eenheid van vorm en inhoud zijn waarheden tot het gedicht beperkt, of algemene waarheden in een concrete situatie aanschouwelijk maakt.’
Tot nu toe leek De beschaving vooral een politiek boek, maar het gaat ook in belangrijke mate over literatuur. Het is dan ook in de eerste plaats gebaseerd op twee reeksen artikelen in Hollands Maandblad: ‘Alleen kunst kan ons redden’ en ‘Retorica en liberale samenleving’. Deze reeksen worden verder uitgewerkt in de hoofdstukken ‘Dialectiek’, ‘Politiek’, ‘De taal der hartstochten’ en ‘De mening van de ander’. Het vijfde deel, ‘Het bloedig fundament van de beschaving’ (het boek wordt hier ‘minder jolig’, waarschuwt Guépin), kan men beschouwen als een omwerking van Guépins dissertatie: ‘The tragic paradox, myth and ritual in Ancient tragedy’ (1968).