Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983
(1983)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Boudewijn Büch‘De meeste uitgevers denken meer aan hun inkomsten dan aan hun uitgaven,’ is misschien wel de slechtste schimpscheut die men uitgevers kan toevoegen. Ofschoon de bovenstaande zegswijze er een van C. Buddingh' is, kan zij exemplarisch worden genoemd voor hoe er gedacht wordt over uitgevers. Uitgevers behoren volgens de meeste schrijvers nagenoeg tot dezelfde catagorie als tweedehands autoverkopers, bankdirecteuren en souteneurs: geldwolven en onbetrouwbare sujetten. Toch leert een historisch onderzoek dat er meer uitgevers dan auteurs zijn bezweken onder geldzorgen.
Ik zelf denk helemaal niet zo slecht over uitgevers. Het is weliswaar een slag mensen dat - áls het leest - alle boeken leest behalve de uitgaven die voorkomen op de eigen fondslijst, maar om de uitgever nu tot beestmens te verklaren doet hem geen recht. Opvallend vind ik het dat er meestal auteurs klagen die alle uitgevers hebben afgelopen en zakken vol geld, terecht of ten onrechte, hebben binnengehaald. En kenmerkend voorbeeld van zo'n schrijver in Nederland is Heere Heeresma.
Een door Balzac gecorrigeerde pagina
Iedere uitgever zal toegeven dat ‘uitgeven geen beroep is’. Voorts is het ook nog een slecht beroep. In het algemeen ligt de winstmarge van een ‘goede’ uitgever net iets boven die van een sigarettenhandelaar en iedereen weet hoe er bij de tabakswinkelier gesjoemeld en gesloofd moet worden. Desalniettemin gaat het ook weer te ver om in de uitgever de mensenvriend pur sang te zien. De bullebassende uitgever Geert van Oorschot wordt slechts door heel weinigen gezien als een aimabel, meegaand mens. Voorts is het feit dat veel schrijvers schelden op hun uitgever (hun baas) niet vreemd. Wie kent nu een werknemer, op een kantoor of in een fabriek, die hartstochtelijk veel houdt van zijn werkgever? Men zou boeken kunnen vullen met uitspraken van auteurs over uitgevers. Een van de weinigen die in zijn leven mild ging oordelen over uitgevers was Balzac nadat hij met zijn eigen uitgeverijtje het schip was ingegaan. Wellicht dat deze ervaring Balzac de volgende regels ingaf (Illusions perdues): ‘Voor het publiceren van de eerste roman van een schrijver, moet een uitgever zeshonderd frank opbrengen voor papier en drukkosten. Ik heb honderd ongedrukte romans onder mijn beheer en geen zeshonderdduizend franks in kas. Men verwerft geen fortuin in het boekenvak.’ Balzac is waarschijnlijk een van de allermoeilijkste auteurs geweest die een uitgever in zijn fonds kan hebben; het persklaar en op tijd inleveren van kopij was zijn slechtste kant. Er is geen schrijver op de wereld geweest die het drukkers en uitgevers (beide beroepen vielen in de vorige eeuw meestal samen) zo lastig heeft gemaakt. Zijn zonder ophouden wijzigen van drukproeven kan slechts vergeleken worden met die andere knoeibaas van de drukproef: James Joyce. | |
CouperusVoltaire schreef in een brief (1775): ‘Die verdomde uitgevers willen alles drukken, het zijn raven die zich op de doden storten.’ In Nederland kennen we sedert de auteurswet deze raverigheid van de uitgevers ook. Is er een auteur vijftig jaar dood dan worden de boekhandels plotseling overstroomd met soms wel vier verschillende edities van een bepaald werk. Een recent voorbeeld daarvan was Couperus wiens werken vogelvrij werden na 1973. Couperus zelf kon betrekkelijk slecht opschieten met zijn uitgever. De door F.L. Bastet gepubliceerde brieven aan uitgever Veen (Waarde Heer Veen, 1977 en Amice, 1977) geven een voortdurend geprikkelde Couperus te zien die Veen uitsluitend aan de kop zeurt over geld. Hoewel de antwoordbrieven van Veen niet bekend zijn, krijgt men sterk de indruk dat Couperus altijd ontevreden was terwijl Veen in veel opzichten écht zijn best deed. Over het algemeen zijn er weinig schrijver-uitgever correspondenties bewaard gebleven en daarom kunnen ze ook niet uitgegeven worden. Dat is een verlies voor de reconstructie van een uitgeefgeschiedenis maar zelden voor de schone letteren. De zo juist genoemde Couperus-brieven zijn dodelijk saaie kattebelletjes. Dat laatste geldt ook voor de brieven van Goethe aan zijn uitgever Cotta. Hoe weinig belang men aan bedoelde correspondentie hechtte, moge blijken uit het feit dat deze Briefwechsel 1797-1832 pas in 1979 verscheen (tot nu toe zijn de twee tekstdelen verschenen) terwijl van Goethe sedert 1832 alles voor uitgave van belang wordt geacht. Ook bij Goethe treft men dat zeurderige, dat gezanik over geld. Terwijl Goethe toch werkelijk geen armoede leed, valt hij ten aanzien van de goedhartige Cotta bij wijze van spreken over tien mark. Goethe dacht niet veel moois over uitgevers: ‘De uitgevers hebben de schrijvers en zichzelf vogelvrij verklaard’ (aan Boisserée, 1826). Amerikaanse uitgevers lijken niet te schrijven of | |
[pagina 27]
| |
te kunnen schrijven. Briefwisselingen tussen uitgevers en schrijvers komt men in de Verenigde Staten nauwelijks tegen. Een van de oorzaken daarvan is onmiskenbaar het geprofessionaliseerde karakter van het Amerikaanse uitgeversbedrijf. Een stoet van editors doet daar meestal het wetenschappelijke of literaire werk terwijl de uitgever niet zelden alleen de geldschieter is. Over het editorship is de laatste jaren heel wat gepubliceerd. Vooral over en van de befaamde editor Max Perkins (A. Scott Berg Editor of Genius, 1978 en Dear Scott/Dear Max, the Fitzgerald-Perkins Correspondence, 1971). Uit die publikaties blijkt dat veel Amerikaanse auteurs waarschijnlijk niet in drukvorm zouden bestaan als de editors het bijltje er bij neer hadden gegooid. | |
Ontoegankelijk fondsHoe meer men zich verdiept in de uitgever, hoe meer medelijden men met hem krijgt. Het gedonder, altijd over geld en lastige auteurs, bewoont zonder ophouden de memoires van uitgevers of de studies die men over beroemde uitgevershuizen geschreven heeft. Michael S. Howard beschreef de lijdensweg (die tot succes leidde) van Jonathan Cape, publisher (1971), Annemarie Meiner deed het verhaal over Reclam, dat na de Tweede Wereldoorlog in eindeloze processen gewikkeld raakte over aan welk Duitsland Reclam nu toebehoorde (Reclam, 100 Jahre universal Bibliothek, 1967). Arthur Hübscher deed hetzelfde verhaal over Brockhaus dat ook nog eens verwikkeld raakte in een onsmakelijk proces met Goethes vriend Eckermann. Eckermann - die nooit wat durfde - deed Brockhaus een proces aan omdat hij de uitgever er van verdacht te weinig verkochte exemplaren afgerekend te hebben. Er was niets van waar. Het feit dat de bangelijke Eckermann in zijn leven één keer kwaad werd, op zijn uitgever nota bene, is veelzeggend voor de beroerde rol die uitgevers moeten spelen (Hundertfünfzig Jahre F.A. Brockhaus, 1955). Of neem nu eens die voortreffelijke Franse, wetenschappelijke uitgever José Corti. Hij heeft zijn leven lang obscure maar fantastische boeken uitgegeven en niet anders dan gesodemieter gehad met zijn auteurs die blijkbaar in de veronderstelling leefden dat Corti zijn ontoegankelijk fonds als bestsellers de winkel uit zag vliegen. In zijn onlangs verschenen gedenkschriften, Souvenirs Désordonnés 1893, doet Corti er maar een beetje loolig over.
Uitgevers van spijkerharde miljoenenfondsen klagen in de regel minder maar zij lopen, met plaatwerk of damesroman, dan ook meestal minder risico en hebben nauwelijks last van romantische dichters of venijnige romanciers. Een glanzende carrière als die van de firma Bertelsmann wordt door Roland Gööck geschetst in Bücher für Millionen, Fritz Wixford und die Geschichte des Hauses Bertelsmann (1968). Er kwam bij Bertelsmann maar één kink in de kabel - doch dat geldt voor iedere Duitse uitgever - de verwoesting van de uitgeverij tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat ik bewonder in uitgevers is hun geduld en hun klaarblijkelijke vasthoudendheid. Ik ken geen uitgever die zijn tent heeft dichtgegooid na op een dag weer drie auteurs over de vloer te hebben gehad die een voorschot kwamen eisen. Een museumdirecteur krijgt niet de hele week steunende en zeurende kunstschilders over de vloer; het lot van een uitgever schijnt te zijn dat hij voortdurend wordt lastiggevallen door gemankeerde dichters, dwaze, geveinsde genieën en bezopen druggebruikers. Men leest het lijden in Reinhard Pipers uitgeversherinneringen Bücherwelt, Erinnerungen eines Verlegers (1979) en men begrijpt niet hoe de directeur van de (toenmalige) uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Doeke Zijlstra, al dat gedonder rond het tijdschrift Forum heeft kunnen verdragen. Zijlstra is dan ook een van de weinige uitgevers over wie men niets dan goeds hoort. Maurice Roelants noemde hem met recht ‘de humaanste der uitgevers’. Aan Zijlstra moet ik nog twee onbetwist geliefde uitgevers toevoegen: de twee eerste directeuren van de Wereldbibliotheek: L. Simons (directeur van 1905-1925) en Nico van Suchtelen (1925-1948) mogen van de auteurs óók de geschiedenis in gaan als ‘humaan’ (Van Suchtelen zelfs als humanist). | |
Lieve vaderSchrijvers gaan met uitgevers vlak voor hun debuut om als een zoon met een lieve vader. Is het eerste boek eenmaal gedrukt en uitgeleverd dan beginnen de eisen en de pretenties. Geen ander verhaal heb ik gelezen of gehoord van een uitgever. De toch als lief bekend staande Nicolaas Beets kon in toorn ontsteken als er één drukfoutje in de zoveelste van zijn Camera stond terwijl de toch voor uiterst lastig gehouden Willem Bilderdijk vaak heel redelijk omging met zijn uitgevers; een unicum! De brieven die hij schreef aan zijn uitgever (hij had nog twintig anderen) P.J. Uylenbroek (in Brieven van Mr. Willem Bilderdijk 1, blz. 115-216, 1836) zijn poezelig-lief, zeker als men ze vergelijkt met Bilderdijks andere, massief-melancholisch-satanische corespondenties. Welke uitgever krijgt nog brieven als die van Bilderdijk met de aanhef: ‘Veelgeliefde Vriend!’? Welke auteur geeft zijn gebrek zo toe aan zijn uitgever als Bilderdijk op 27 april 1786: ‘Dubbel recht, ja tiendubbeld recht het gij te klagen, en onvreden te zijn’? Vier jaar later biecht de romanticus op: ‘Ik ben U dubbelen dank schuldig, verdubbeld door nalatigheid in het kwijten.’ In zijn laatst bekende brief aan Uylenbroek eindigt Bilderdijk met: ‘Doe mij dilwijls weten dat gy welvaart, gelukkig zijt, en altijd dezelfde voor Uwen ouden onveranderden Vriend Bilderdijk’ (16 juni 1803). Welke hedendaagse uitgever zou niet dolgelukkig zijn met één zo'n brief van een van zijn auteurs? Wat mijn buitenmate interesseert, ik die zelf aan de auteurskant sta en nog nooit aan de uitgeverskant heb gestaan, is wat mensen bezighoudt die een uitgeverij runnen. Waarom geeft een uitgever dichtbundels uit terwijl de boekhouder ongetwijfeld tuinboeken aanbeveelt? Waarom houdt de internationale firma Brill, te Leiden, zich onledig met het uitgeven van commercieel volstrekt oninteressante projecten als een taalkundige studie in het Swahili die nooit meer dan vijfhonderd kopers zal trekken? Wat bezielt een uitgever om, zoals de Arbeiderspers, een prestige-reeks als Privé Domein op te zetten terwijl deze uitgever er qua handelsgeest verstandiger aan zou doen kookboeken en damesromans uit te geven? Is de literaire of wetenschappelijke uitgever misschien toch een beetje een gemankeerd auteur of een gefrustreerde wetenschapper? Op deze plaats wil ik niet ontkennen dat ik vaak meer belang stel in de vertellingen van uitgevers of hun gedrukte memoires dan hun auteurs. Immers: het fonds van Brill gaat volledig aan mij voorbij (behalve dan hun jaarlijkse uitgave van Mededelingen vanwege het Spinozahuis; terwijl de fondslijst van deze uitgeverij in 1983 197 bladzijden telt!) en de vuistdikke catalogus van Oxford University Press wekt niet altijd mijn kooplust op als ik hem doorblader. Wat zou ik immers moeten beginnen met Using Field Machinery door W.H. Boshoff (1968)? Maar ook onverdachte Nederlandse uitgeverijen komen met wonderlijke zaken als een ‘houtkachelboek’ (Bert Bakker) of een verzamelbundel met grappen en grollen van een taxichauffeur (Arbeiderspers). Het reilen en zeilen van ‘ideologische’ uitgeverijen als Uitgeverij Progresss in Moskou, The Foreign Languages Press in Peking en, het raarste van alles, ‘Het Instituut voor marxistisch-leninistische studiën van het centrale comité van de Albaanse arbeiderspartij’ (Tirana) dat tenminste in drie moderne Europese talen een eindeloze reeks Gekozen Werken van partijchef Enver Hoxha uitgeeft, heeft mijn allerminste aandacht. Ze zullen in Albanië, Rusland of China toch ook wel weten dat zelfs de meest geharde communist tegenwoordig afziet van de lectuur van J.V. Stalin The Foundations of Leninism (ik zelf bezit de Pekingse editie uit 1970)? Waarom dan dit alles uitgegeven terwijl de Rus, de Albaan en de Chinees toch ook wel weten dat het geld over de balk smijten is? Moet ik aannemen dat de Rus zo gek is dat hij met graagte een dag in de rij staat voor een nieuwe niet-dissidente roman terwijl hij weet dat er hele wouden worden omgezaagd om het vrije westen voor een habbekrats vol te stouwen met niet-gelezen werken van Stalin of Hoxha? De gewone Oosteuropeaan kan misschien wel niet anders dan dit lijdelijk aanzien maar hoe denken de marxistisch-leninistische regimes dan? Liever ontevreden lange rijen voor de Moskouse boekhandel en kisten vol ongelezen troep naar Amsterdam? Of - en dat zal de oplossing van dit raadsel natuurlijk zijn - kunnen ze in het oosten boeken zo goedkoop maken dat ze winst maken met de onverkoopbare heren Stalin, Mao en Hoxha? Zijn Russische uitgevers slimmer dan Nederlandse? De wereld van de uitgeverij is een fascinerende. Ik dwaal er reeds jaren in rond. Ik kom in boekhandels, spreek uitgevers, koop boeken en heb mij er in menig land over verbaasd dat er zoveel verschijnt waar ik geen weet van heb. Zijn uitgevers gekken, mensenvrienden of gemene leperds? Misschien dat ik de komende maanden een sluiertje kan oplichten. Dr. Johnson, de alijd citeerbare hypochonder, sprak in 1756: ‘Uitgevers zijn edelmoedige en eerlijke mensen.’ Bijna twee eeuwen later schreef Vestdijk, naar aanleiding van de dood van Doeke Zijlstra: ‘Ik wil hier verklaren dat ik mij tegenover mijn uitgevers inderdaad altijd een pygmee heb gevoeld en dat de uitgevers, behalve mijn meerderen en weldoeners, ook mijn tegenstanders waren.’ Dit artikel ten einde gekomen, is maar één definitieve gevolgtrekking mogelijk: uitgevers en schrijvers klagen in commissie. ■ |
|