De legende van de linkeroever
Koomens handleiding voor het literaire Parijs
De literaten van de linkeroever door Martin Koomen Uitgever: Tabula, 200 p., f34,50
Ed Schilders
In de Prelude tot zijn boek over ‘Engelstalige schrijvers in Parijs, 1900-1944’, De literaten van de linkeroever, wandelt Martin Koomen door een stukje Parijs dat linker- noch rechteroever is, het Ile St. Louis. Zoals hij zelf schrijft: ‘Hij zocht bewijzen voor de waarheid van een verhaal waarop hij was gestuit: het verhaal van Parijs als hoofdstad van de Engelstalige literatuur gedurende zowat de eerste helft van de twintigste eeuw.’
Een aantal van die bewijzen vindt Koomen in het eerste hoofdstuk aan de hand van een viertal belangrijke titels die in de jaren twintig en dertig in Parijs verschenen zijn omdat Londen en New York niet opgewassen waren tegen het vermeende obscene karakter van de werken: Ulysses, Lady Chatterley's Lover, Tropic of Cancer en Frank Harris' autobiografie My Life and Loves. In de volgende hoofdstukken voegt Koomen daaraan uiteraard nog behoorlijk wat proza en poëzie toe (Gertrude Stein, Djuna Barnes) plus ook de vele kleine tijdschriften en uitgeverijen, maar of dit alles nu mag optellen tot het predikaat ‘Hoofdstad van de Engelstalige literatuur’, dat lijkt me niet zozeer overdreven als wel geromantiseerd. Zelfs de zeer clemente lezer zal moeten vaststellen dat de hoeveelheid werkelijk belangrijke literatuur die vanuit het Parijs entre-deux-guerres de wereld werd ingezonden uiterst gering is, zelfs als we Lawrence en Harris meetellen hoewel ze, net als later Durrell en eerder Hart Crane, alleen maar naar Parijs kwamen omdat daar toevallig iemand woonde die hun werk wilde uitgeven. Hemingway, Dos Passos, e.e. cummings, Sherwood Anderson, F. Scott Fitzgerald, Malcolm Cowley en Ford Madox Ford - allemaal in Koomens boek - plus James T. Farrell, Nathanael West, Kay Boyle, Whit Burnett en William Carlos Williams (wel in Parijs, niet in Koomen), al deze Engelstalige auteurs die iets met Parijs hadden, zijn nooit van de Franse hoofdstad afhankelijk geweest voor hun literaire carrière. Ik heb geprobeerd wat van hun persoonlijke motieven terug te vinden waarom ze dan naar Parijs gekomen zijn, en zoals verwacht leverde dat aardige uitspraken op, maar veel houvast voor de literatuurgeschiedenis zit er niet in. ‘There (in Parijs),’ schreef Anaïs Nin, ‘is love and desire in the air.’ James Thurber vond dat Parijs ‘a lady of temperament and
volatility’ was. Miller hield het korter: ‘Paris is a whore.’ Dat ziet er allemaal als een heel andere hoofdstad uit. Alleen Gertrude Stein - en van die geloof ik het best - zei: ‘Ik woon in Parijs voor de rust en de vrede die zo belangrijk voor mijn werk zijn.’ De meesten, mag de conclusie luiden, kwamen naar Parijs omdat het eten er zo goed is en de wijn smakelijk, de vrouwen aardig en de bevolking tolerant; omdat de cultuur van eeuwen er langs het trottoir groeit en het de enige stad is met een rivier waarlangs boekenstallen bloeien. Peter Neagoe, de redacteur van de bundel Americans Abroad (Den Haag, 1932) en de assistent van Jolas bij het tijdschrift Transition, schreef al over zijn landgenoten in Parijs, ‘Welke ideeën er ook in de lucht zaten, ze zouden hen ook thuis bereikt hebben.’
Gertrudsteiniana
Dat alles zijn niet eens zozeer bedenkingen bij het lezen van het boek van Koomen - die in een later hoofdstuk ‘hoofdstad’ vervangt door ‘centrum’ - als wel overwegingen bij een buiten haar oevers getreden stroom van publikaties over dit Parijs vanuit New York, een zondvloed die ik met stijgende verbazing als een flipperkast zie optellen tot een mythe buiten iedere proportie. Vorige maand verscheen het zoveelste boek over Sylvia Beach, haar boekhandel Shakespeare & Co. en haar uitgave van Ulysses. Alsof haar eigen kleine boek uit 1959 niet altijd het mooiste zal blijven. En de mythe blijft groeien, ook met behulp van Koomen. Tegengeluiden of tenminste kritische geluiden zijn zeldzaam, maar dit is er een, Maurice Girodias in The Frog Prince over de vele Parijs-Amerikaanse uitgeverijtjes als die van Harry en Caresse Crosby, Edward Titus, en Nancy Cunard: ‘They all failed, flashes in the pan, the whims of rich young people...’ Voor hen was Parijs belangrijk omdat alleen daar uitgeven met de avant-gardestatus verbonden kon worden. En ook voor hen, de schrijvers: Laurence Vail, Ernest Walsh, Alfred Satterthwaite, Lincoln Gillespie, Joseph Schrank - de dichter van de regel ‘boomtza-boom boomtza-boom-boom’ - Emanuel Carnevali (‘I detest literature and art in general’), en Else, Baronness von Freytag-Loringhoven. Allemaal druk in de weer met experimenten in het voetspoor van Joyce en Stein, allemaal wel eens gedrukt door de uitgevers van de avantgarde.