De zelfverzekerdheid van Mary Berenson
Een zelfportret in brieven en dagboeken
Mary Berenson A Self-Portrait from her Letters & Diaries Samenstelling Barbara Strachey en Jayne Samuels Uitgever: Victor Gollancz, 319 p., f64,75
Diny Schouten
In 1891, toen ze zevenentwintig was, verliet Mary Costelloe - geboren als Mary Whitall Smith in Philadelphia en getrouwd met de Londense advocaat Frank Costelloe - haar echtgenoot en twee dochtertjes om zich in Florence te voegen bij haar minnaar Bernard Berenson, om net als hij haar leven te gaan wijden aan de Italiaanse Renaissance-schilderkunst, waarvan hij de hartstochtelijke apostel was. Haar moeder, een opmerkelijke evangeliste uit Quakerkringen, nam de zorg voor Ray (2½) en Karin (1½) over. Vanuit Italië, waar ze bleef wonen tot haar dood in 1945, schreef Mary vrijwel dagelijks naar haar familie in Engeland. De zomers bracht ze door bij haar kinderen in Londen, maar dan schreef ze Berenson, met wie ze na de dood van Costelloe in 1900 trouwde, met dezelfde ijzeren regelmaat. Er zijn natuurlijk brieven zoekgeraakt, maar bij elkaar beslaat het materiaal een onvoorstelbare hoeveel bladzijden: vijf miljoen woorden. Mary's kleindochter Barbara Strachey selecteerde samen met Jayne Samuels, vrouw van een van Berensons biografen, de brieven en dagboeken tot een intiem zelfportret, dat zo'n driehonderd bladzijden vult.
Meer nog dan een zelfportret is het boek het ‘portret van een huwelijk’. Mary deelde meer dan vijftig jaar haar leven met ‘BB’, beroemd kunsthistoricus en collectioneur - zo beroemd, dat hij net als Shaw slechts met zijn initialen werd aangeduid. De twee maakten elkaar ongelukkig met een serie hartstochtelijke verhoudingen, Mary veelal met Berensons pupillen, Bernard, een volmaakte gentleman en een briljant causeur, meest met hersenloze dames uit de hogere kringen. Dat het begrip van zulke dames meestal niet zo erg ver reikte, deed er niet zoveel toe, schreef Berenson in zijn Schets voor een zelfportret (1949), zolang ze maar genoeg hersens bezaten ‘to feel fascinated’.
Mary Berenson
Mary en Bernard waren desondanks verslaafd aan elkaar, en aan het ‘conosching’ van oude meesters, hun term voor het toeschrijven van schilderijen. Ook Mary bezat daar een opmerkelijk talent voor, een talent dat Berenson bij haar tot ontwikkeling bracht door haar uren achtereen bovenop een ladder in het Uffizi te laten zitten, met de opdracht goed naar één schilderij te kijken. Berenson zelf maakte er zijn fortuin mee. Zijn getuigenis dat een schilderij een Titiaan was, ‘was evenveel waard als een handtekening, meer nog, want een handtekening kon vals zijn, terwijl BB's oog (zei men) onfeilbaar was,’ schrijft Meryl Secrest, auteur van de meest recente Berenson-biografie (Holt, Rinehart and Winston, 1979). Secrest merkt ook op dat er 3300 brieven van Berenson aan Mary bekend zijn. Om redenen van copy-right hebben de samenstellers daaruit niet kunnen putten. Gelukkig voor hen misschien wel, want alleen al het ordenen van Mary's uitgebreide correspondenties moet een gigantisch karwei geweest zijn.
Wat dreef hen ertoe? Het boek lijkt ingegeven door de wens van een trotse kleindochter om te laten zien wat een bijzondere grootmoeder ze had, één van die vele bijzondere vrouwen die onzichtbaar bleven in de geschiedenis omdat ze slechts de vrouw waren van die-en-die. Mary Berenson zou kunnen dienen als illuster voorbeeld hoe een vrouw de code van haar Puriteinse milieu en dat van haar sekse - een vrouwelijke Casanova! - durfde te doorbreken. Een soort feministische heldin dus, maar de neerslachtige toon van haar brieven na haar vijftigste (‘I'm well over 50 and I don't know yet how to live’) doen je dat aspect vergeten. Het ‘zelfportret’ onthult een slechtgehumeurd, kritisch, dik en ontevreden iemand, gedesillusioneerd in de glanzende perspectieven van haar keuze voor het leven met Bernard.
Aan haar moeder Hannah Whitall Smith, had ze een soort apologie geschreven voor haar schandaleuze besluit, echtgenoot en kinderen te verlaten: ‘Ik kan één van de meest belangrijke mensen in mijn beroep (kunstexpert, bedoelde ze) worden.’ Ook tegenover haar dochter Ray, dan 5½ verontschuldigt ze zich: ‘Ik weet heel goed dat de mensen je zullen zeggen dat ik geen liefdevolle moeder was. Zij kunnen niet in mijn hart kijken, anders zouden ze dat niet zeggen (...). Ik hou meer van je dan van iemand anders, behalve me zelf. Grootmoeder zal verbaasd zijn dat ik dit zeg, want mensen zeggen meestal de waarheid niet, door te zeggen dat ze meer van zich zelf houden dan van iemand anders. Het is gebruikelijk bij mensen te denken dat ze meer van anderen houden dan van zich zelf. Soms doen ze dat ook wel, maar het komt heel zelden voor. Mensen die zo jong zijn als ik doen dat bijna nooit. (...) Nu ik gemerkt heb dat studeren is wat ik werkelijk heerlijk vind, wil ik dat niet opgeven om altijd bij jou te kunnen blijven. Als je vader je altijd bij me liet zijn, zou ik volmaakt gelukkig zijn.’
Het opmerkelijk zelfvertrouwen dat uit deze passages spreekt, had Mary, evenals ‘haar onverzettelijke kin’, meegekregen van haar moeder Hannah, die haar geleerd had dat wat ze deed goed was, en dat ze recht had op wat ze wilde. Hannah was wel geshockeerd door de uitkomst van die opvoeding, maar bereid haar favoriete dochter veel te vergeven.
Toen ze jong was, moet haar brutale zelfverzekerdheid Mary een buitengewone charme verleend hebben. Ze was lang niet zo mooi als haar zusje Alys (de latere, zeer ongelukkige, eerste vrouw van Bertrand Russell), maar ze was intelligent, geestig en energiek. Op haar twaalfde verontrustte ze haar familie door een overmatige belangstelling voor jongemannen, ‘een Goethiaanse behoefte aan adoratie’, volgens een vriendin. Ze kreeg de kans om te studeren, aan Smith College voor meisjes in Northampton, Massachusetts, en samen met haar broer Logan Pearsall Smith aan Harvard University, maar gooide die kans, tragiek van veel getalenteerde meisjes, weg door tegen de zin van haar ouders op haar eenentwintigste te trouwen met de stijve Ierse katholiek Costelloe, negen jaar ouder dan zij. Het leven met Costelloe, die ze bijstond in zijn politieke aspiraties, deprimeerde haar, na een aanvankelijk groot enthousiasme en bewogenheid met de sociale kwestie. Dat ze hem na zes jaar verliet, heeft feministische kanten. Uit een dagboek, niet lang voor ze Berenson ontmoette: ‘Dat ik te jong trouwde met een man die te oud was om nog aan mijn verlangens te kunnen voldoen, dat onze levensstijl was