Vreemde jongedame
Leonora had een merkwaardige jeugd. Haar vader was een van die industriëlen die met hun nieuwverworven rijkdom bij het scheiden van de markt nog de oude luister van de Engelse aristocratie wilden evenaren; bovendien was hij streng katholiek, en nogal eigenaardig. In 1920 - Leonora was toen drie - betrok hij een kasteel, waar zijn zoons en zijn dochtertje werden opgevoed door een Franse gouvernante en een Ierse pater. Op haar negende begon ze aan een zwerftocht langs verschillende dure privéscholen in binnen- en buitenland, veelal ook weer gevestigd in kastelen en kloosters. Nergens hield men het lang met haar uit, ze wilde absoluut niet leren, alleen tekenen. Er was dus toen al iets met haar aan de hand, maar dat was geen belemmering om haar op haar zeventiende volgens de regels van de kunst als debutante te presenteren aan het hof, compleet met eigen bal in het Ritz Hotel. Drie jaar later onmoette het kleine meisje dat geen karmelietes maar tekenares wou worden op een Londense tentoonstelling Max Ernst. Ze werd verliefd en volgde hem en haar eigenzinnige aard naar Parijs.
Ze moet een vreemde jongedame geweest zijn. Lezen en schrijven kon ze nauwelijks, maar in haar tekeningen, haar schilderijen en haar verhalen vol spelfouten bloeide een bizarre fantasie. Bij de surrealisten voelde ze zich thuis; ze deed gretig mee aan hun artistieke gezelschapsspelen en werd met enthousiasme opgenomen in de inmiddels een jaartje ouder geworden kring. Weer lijken de bentgenoten echter niet door te hebben gehad dat hier iemand was met een enkele reis naar de verwarring van de geest. Ze ging met Max Ernst op het land wonen, maar bij de Duitse inval in 1940 werd hij geïnterneerd. Even abrupt als definitief verdween hij daarmee uit haar leven. Na hun huis te hebben weggegeven, vertrok ze met een paar vrienden naar Spanje. Hoe het met haar gesteld was door de schok van de arrestatie van Ernst is moeilijk te bepalen, maar erna raakte ze in elk geval steeds dieper in haar wanen verstrikt. In Madrid ging het mis. Ze werd naar een particuliere inrichting in Santander gebracht - dank zij het geld en de invloed van haar vader, zonder die zou ze in de chaotische begintijd van de oorlog in haar toestand reddeloos zijn geweest - en ongeneeslijk krankzinnig verklaard.
Maar ze vocht terug. Ze ontsnapte niet alleen aan de waan, maar ook aan haar bewaakster en daarmee aan haar familie. Ze stelde zich onder de hoede van een vriend die Mexicaans diplomaat was. Hij nam haar mee naar New York en later naar Mexico. Daar woont ze nog steeds, en kan er terugzien op een lang, vruchtbaar, excentriek en wie weet gelukkig kunstenaarsleven, waarin ze zowel bekende zonen als boeken en schilderijen voortbracht. Ook heeft ze, lees ik, grote verdiensten gehad voor het Mexicaanse feminisme.
Toen ze de teksten van De ovale dame schreef, was ze echter nog het vreemde meisje dat ongemerkt steeds dieper leek te verdwijnen in de slagschaduwen van de oorlog en de waanzin. De tweede helft van het boek is het verslag van de gebeurtenissen vanaf de arrestatie van Ernst tot en met de episode in Santander, drie jaar later geschreven. Het eindigt bij het eerste begin van de terugkeer naar de werkelijkheid: het verhaal van de ontsnapping komt er niet in voor. Het is een zeer directe en beklemmende beschrijving van de waanzin van binnenuit, ook al omdat de vertelster, als goed surrealiste, nog steeds overtuigd lijkt van de hoge waarde van haar ervaring. Aan het begin van het verslag omschrijft ze die als het overschrijden van de grens van de kennis; het liefst zou ze die grens opnieuw overschrijden als ze tegelijkertijd ‘helder’ kon blijven. Het ‘masker dat mij tegen het vijandig conformisme beschermt’ zou ze graag naar believen op- en afzetten: een voormalig bewoonster die terug wil als toeriste.