Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983
(1983)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Codex Seraphinianus door Luigi Serafini Uitgever: Meulenhoff/Landshoff, f195,-
| |
Groeiende stoelenLuigi Serafini is een in 1949 geboren Italiaan die van 1976 tot 1978 aan zijn Codex gewerkt heeft. Meer weten we niet van hem. Of toch wel íéts meer: de man moet over een ongebreidelde en bizarre fantasie beschikken. Meestal heb ik het niet zo op ongebreidelde en bizarre fantasieën en vind ik wat we in nachtelijke dromen tegenkomen al meer dan genoeg van het goede. Maar Serafini heeft zijn verbeelding met zo'n consequentie opgetekend dat er een merkwaardige aantrekkingskracht van uitgaat. Hij heeft de gebieden van kennis en wetenschap in kaart gebracht van een volstrekt imaginaire wereld, maar wel van een wereld die genoeg elementen bevat die ons vertrouwd zijn. In de afdeling Anatomie bij voorbeeld zien we hoe gereedschappen als hamer, combinatietang of pen als natuurlijke ledematen aan de arm Vervolg op pagina 8 | |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
groeien, waar bij ‘ons’ handen zitten. En hoe er ‘daar’ wieletjes zitten waar wij voeten hebben. Maar ook bestaan er, volgens de prenten in de afdeling Antropologie, gewone mensen zoals wij (die weliswaar rituele eer betonen aan een soort halfmensjes, wezentjes die bestaan uit ballet-beentjes en die ter hoogte van de navel ophouden te bestaan). De krokodil, die bij ons ontstaat uit de paring van vader-krokodil en moeder-krokodil, komt ‘daar’ tot stand wanneer man en vrouw het samen doen, op het moment van de ook bij ons bekende totale versmelting. Stoelen groeien er, volgens de afdeling Plantkunde, zoals bij ons bomen groeien. Ze worden er gekapt, ontdaan van twijgen en bladeren en gebruikt om tijdens het schaatsen op het ijs plaats te nemen. De hippopotamus (zoals bekend het dier dat we het liefst voor onze verjaardag kado zouden krijgen) blijkt bij dwarsdoorsnede niet uit botten, weefsel en ingewanden te bestaan, maar uit een soort elektrische bedrading. Zoals wíj steden hebben die tegen bergwanden aan kleven, of aan riviermonden liggen, zo hebben ze ‘daar’ steden die in een regenboog gebouwd zijn en op verschillende uren van de dag verschillende kleuren aannemen.
Uit de Codex Seraphianus
Dit alles heeft een zeker droomachtig karakter: het lijkt op wat we kennen, maar is tegelijkertijd zo vreemd en onbegrijpelijk. Of is deze Codex nu juist ons cliché van de droom? Ik kom op die gedachte omdat de meester van de droom, Jorge Luis Borges, in de onlangs uitgekomen bundel Zeven avonden, een van de zeven lezingen in het boek wijdt aan de nachtmerrie. Daarin doet hij een verbazend verhelderende uitspraak. Hij vertelt dat hij eens een nachtmerrie had; hij vertelt de inhoud van die nachtmerrie - en tot mijn verwondering was daar niets griezeligs aan. Kijk, zegt Borges vervolgens, daar is nu niets griezeligs aan. Maar in zijn droom was het een verschrikking, was het geladen met angst en wanhoop. Zo is het precies. Normale dingen brengen ons in de droom tot paniek en bizarre dingen weten we als ‘beelden/met evenveel gelatenheid te dulden/als toen ze nog hun rol in het leven speelden,/ons soms verveelden en nochtans vervulden’. | |
BorgesHet heeft dan ook nooit enige zin een droom aan iemand te vertellen, zelfs is het nutteloos hem voor je zelf op te schrijven. De sfeer van de droom verdwijnt subiet in het alfabet. Wellicht heeft Serafini dat heel goed begrepen. De pagina's verklarende tekst in deze encyclopedie, in hoofdstukken met systematische aanduiding, de tabellen, de verklarende formules, de onderschriften - ze zijn allemaal geschreven in een handschrift dat gebruikmaakt van een alfabet dat niet bestaat. Dat is het hemeltergende aan dit boek. Een encyclopedie in het Arabisch of Chinees zal ik waarschijnlijk nooit in mijn leven kunnen lezen. Maar dat is een kwestie van de vrije wil. Was ik minder lui dan ik ben, ik studeerde nu én Arabisch, én Chinees, én Ivriet en probeerde via grammofoonplaten de tientallen Afrikaanse talen onder de knie te krijgen. In principe kan elk alfabet door ons opengebroken worden, zoals nog onlangs, in 1954, werd bewezen door het boek van Michael Ventris en John Chatwick, The Decifering of the Linear B, waarin werd aangetoond dat de Myceners (de homerische helden) wel dégelijk Grieken waren, met Griekse taal. Zo is het niet met de Codex Seraphinianus. Dit alfabet is per definitie niet ontcijferbaar. Het is gesloten, potdicht en bestaat slechts in de geest van één man, Serafini. En ik maak me sterk dat het ook daar niet bestaat, omdat het wel een handschrift is, maar niet beschikt over de logica en systematiek waarmee met een echt alfabet een taal te ontwerpen is. Mocht ooit, tweeduizend jaar na nu, iemand in staat zijn de code van de Codex te ontrafelen, dan zal ik vanonder mijn grafsteen mijn hoed afnemen. Intussen blijf ik zitten met het machteloze gevoel een boek in handen te hebben over een wereld die ik niet begrijpen kan. Nooit. Dat gevoel heeft te maken met de woede die het kind kan voelen omdat het de tekst bij de plaatjes niet kan lezen. En ook met de woede die de Longobardische krijgsmannen voelden, in een verhaal van Borges, toen ze over de Alpen kwamen en de stad Ravenna binnentrokken. Daar zagen ze bogen en loggia's en stenen vazen en trappen, een architectuur die ze niet begrijpen konden - en in hun drift begonnen ze eraan dat alles te vernietigen. Maar een van hen, Droctulft leverde de prestatie om een halve slag te draaien en te beseffen dat dat wat hij niet begreep ‘een geheel was dat veelvuldig was, maar niet ongeordend’, en van een onbegrijpelijke schoonheid. En hij keerde zich tegen zijn eigen stamgenoten en verdedigde de stad Ravenna tegen de vernietiging van zijn kameraden. Alleen, al wist het kind het niet, en al wist Droctulft het niet, op het alfabet en op de stad Ravenna past een sleutel. Op de wereld van Seraphinianus niet. | |
StrijdEen ander geval in de psychologie van het ‘daar-gevoel’ is het boek Glen Baxter. His Life. We hebben hier niet te maken met een encyclopedie, maar met een autobiografie, het eerste deel kennelijk want de ondertitel luidt The Years of Struggle. Die behelzen de geboorte, de kinderjaren en de jaren op school totdat de hoofdpersoon van deze autobiografie, Glen Baxter himself, het ouderlijk huis de rug toekeert. Het schutblad meldt ons dat het een verhaal is ‘van moedige strijd tegen onderdrukking en apathie, gezondheid en efficiency, and for the right to be wrong’. Een klassiek geval dus. Nee, niet helemaal of helemaal niet zelfs. Want nauwelijks leunen we gemakkelijk achterover om de eerste zin van deze autobiografie te lezen (zo geruststellend, zo intiem..): ‘It was one of those long English summer days that seem to go on for ever...’, of we fronsen al verontrust de wenkbrauwen. De bijbehorende tekening toont immers een orkaan zoals die maar een keer in de honderdzoveel jaar voorkomt: inktzwarte luchten, een kruiwagen wordt omvergeblazen, de hooiberg houdt nog maar net stand, en op de voorgrond wordt een hele boerderij uit zijn voegen gelicht. Een ogenblik lang leeft de verdenking dat bij de totstandkoming van het boek een verkeerde tekening bij de juiste tekst is geplaatst - of andersom. Maar al bij het omslaan van de eerste bladzijden wordt duidelijk | |
[pagina 9]
| |
dat we hier te doen hebben met een autobiografie die zich afspeelt in een heel speciaal soort wereld. In deze wereld gebeurt iets dat onmogelijk is: we kunnen er lezen vóórdat we plaatjes kunnen kijken. De tekst laat zich kennen als buitengewoon genoegelijk. ‘Whenever we stayed out late, mother would invariable be waiting for us on our return.’ Of: ‘As I remember, there was always a rush to be the first to open the presents on Christmas morning.’ Of: ‘During those first weeks at school I began to develop a persecution complex.’ Het is het kleine lief en leed van het groot worden. Het zijn de tekeningen die hier de verwarring stichten. Ze lijken op het eerste gezicht zonder uitzondering afkomstig uit de jeugdboeken van de jaren vijftig, toen ‘geluk nog heel gewoon’ was. Jaren vijftiginterieurs en kleding; schoollokalen; schoolkampen; vriendschappen; avonturen. Goed beschouwd zijn ook deze tekeningen die uit de jeugdboeken weggelopen lijken, zeer geruststellend. Slechts hier en daar heeft een gewoon mens een staart, of komt het skelet van een dinosaurus uit een huis geslopen, maar ook vreemde gebeurtenissen waren ‘toen nog heel gewoon’ in boeken, en misschien echt overdag ook nog wel. Wat de tekeningen in deze autobiografie zo verwarrend doet zijn is dat ze niet bij de tekst passen, en vervolgens van de weeromstuit nergens meer in een wereld passen. Er gebeuren ‘daar’ op die tekeningen vreemde dingen die een tekst zou kunnen verklaren, wat niet gebeurt. Het levert een gevoel op of we vlakbij de oplossing van een raadsel zitten, maar er nooit precies achter zullen komen. Vaak ook ontstaat er een zodanige kortsluiting tussen tekst en tekening dat het effect hilarisch is. Er zitten namelijk in beide zoveel herkenbare elementen, zoveel vertrouwds, dat de ondeugdelijke combinatie van de twee op elke bladzijde onverwacht komt en lachen onvermijdelijk is. Stefan Themerson zou zeggen dat twee onafhankelijke coördinaten elkaar kruisen. Dat lachen doen we tegen beter weten in. Want in een hoekje van ons hoofd zit een lichte verontrusting dat we nooit meer, zoals vroeger, eens zullen begrijpen wat zich daar allemaal afspeelt. We zijn met opzet kort gesloten. Alsof we al niet genoeg moeite hebben de begrijpelijke dingen te begrijpen. ■ |
|