Tering Stein
44
Het gerinkel van een uiteenspattende vaas bleef achterweege en ook kletterde er geen wandbord neer. Truus opende voorzichtig haar ogen.
In de hemel is geen bier hing er nog. Eigen haard is goud waard hing er nog. Laat het preken over aan de dominees, allemaal hing het er nog. De twee Delftsblauwe pronkvazen glommen onaangedaan, alsof er geen knal had weerklonken. Alsof er niet tweemaal een salvo was afgevuurd. Pas toen zag Truus welk doel de schoten hadden getroffen. Het in camouflagekleuren gestoken tweetal lag languit op het kamerbrede tapijt. Het kleurde er goed bij - in hun vlekkerigheid stulpten ze uit de vloer omhoog, zodat ze nog het meest leken op een tapijtgezwel. Vol ontzag keek Truus naar de aansteker van Antje waaruit wat verlate rook opkringelde.
Eppie kwam op Truus af en maakte de riem die de grote neger om haar bovenlichaam had gesnoerd weer los. ‘De militante vleugel,’ zei hij bijna verontschuldigend, met een blik op het roerloze stel. ‘Fanatiek, maar dom. Dom!’
‘Wij zijn meer van de humane aanpak,’ vervolgde hij. Truus voelde het aan haar schoudergewrichten. Ze was hem dankbaar, al wist ze niet waar hij het over had. Ze begreep alleen dat ze gedurende de laatste minuten getuige was geweest van een geval van escalatie.
‘Dood?’ vroeg ze.
‘Morsdood,’ zei Eppie, op geruststellende toon. En, bijna zonder overgang, woedend: ‘Waar komen in godsnaam die rimboesigaretten vandaan? En dat collaboratieblaadje?’
Eppie schopte tegen de kolenkit.
De fles Eau sauvage rolde eruit.
Antje bukte zich om naar het etiket te kijken. Ze dacht even na en zei toen: ‘Frans. Het is iets Frans.’ Snel stak ze de fles in haar boezelaar. Goddank, dacht Truus. Het was met dat tijdschrift en die slof sigaretten al erg genoeg.
‘Hoe komt die rommel hier?’ herhaalde Eppie. Truus vatte moed. ‘Door mij,’ piepte ze. En toen, resoluut en luider: ‘Die had ik voor jullie meegebracht. Als aardigheidje.’
Ze kromp ineen onder de blik die Eppie haar toezond. Maar er gebeurde iets met zijn mondhoeken. Ze veerden uit hun grimmigheid op. Ze krulden omhoog. Eppie barstte uit in een bulderend gelach.
Na een aarzelend glimlachje, een giechelende aanzet begonnen ook Antje en Truus te lachen. Even later schalden ze het gedrieën uit.
Páng.
Een van de Delftsblauwe vazen op de schoorsteenmantel sprong uit elkaar.
Van het ene op het andere moment waren ze weer ernstig. Ze keken naar het tapijtgezwel. Het had zich niet bewogen. Waar kwam dán dat schot vandaan?
(wordt vervolgd)