Zwakkere plekken
Het is een psychologische wet dat wie met een indrukwekkende studie als deze wordt geconfronteerd als het ware gaat zoeken naar zwakkere plekken om ook iets ‘terug te kunnen zeggen’. In het volle bewustzijn van dit slechte recensententrekje wil ik toch wat kritische kanttekeningen maken. Blok heeft zich op vele terreinen moeten bewegen die oorspronkelijk niet de zijne waren en leunt in zulke gevallen, heel begrijpelijk, op werk van anderen. Niet in alle gevallen vind ik zijn keuze van deskundigen geslaagd. Tot de meest discutabele bladzijden van zijn boek behoren zijn opmerkingen over Boutens' homoseksualiteit: ik had een andere informant verwacht dan de auteur van een NVSH-brochure over gestoorde homofielen. Wie zich niet wil wagen aan speculaties over de relaties tussen estheticisme en homoseksualiteit (vergelijk Dresdens studie over het Symbolisme), kan voor Hollandse of Friese nuchterheid terecht bij Theun de Vries, die in Meesters en vrienden naar aanleiding van een bezoek aan Boutens schreef: ‘Ik concludeerde dat de Platonische Eros in hem blijkbaar nog steeds naar belichamingen streefde, en dat hij die dag over deze strevingen niet onvoldaan was.’ Bloks kennis van het platonisme is indrukwekkend. Hij weet zelfs in Boutens' Plato-vertalingen plaatsen aan te wijzen, waar de vertaler eigen inzichten zwaarder laat wegen dan de letter van de tekst verdraagt. Het lijkt me echter niet zo voor de hand te liggen bij de interpretatie van bepaalde passages een beroep te doen op contemporaine specialisten, zoals Sinaiko, die in 1965 een studie schreef over de zogenaamde erotische dialogen van Plato. Beter kan men te rade gaan bij interpretatoren die Boutens zelf kende of had kunnen kennen. Zelf vermoed ik dat de Platonische Studiën van Chap van Deventer, een grote naam rond de eeuwwissling, wel eens goed bruikbaar zouden kunnen zijn bij het reconstrueren van Boutens' Plato-opvattingen.
Eén van de conclusies van Blok ten aanzien van Boutens' platonisme is dat het minder dominant in zijn denken is geweest ‘dan algemeen is verondersteld’. Maar in de meeste mij bekende essays en artikelen wordt juist naar voren gebracht dat Boutens tot een heel persoonlijke synthese van platoonse en christelijke elementen is gekomen. De eerder aangehaalde Hans Warren zegt zelfs aan het einde van de inleiding van zijn bloemlezing: ‘Vergissen we ons als we in zijn latere poëzie toch een overhellen zien naar zijn Calvinistische oorsprong?’
Laat er echter geen misverstand over mijn waardering van dit boek bestaan: Bloks monografie is een opus magnum, dat een nieuwe wending aan het Boutens-onderzoek zal geven. Wat ik me kan voorstellen is dat op basis van dit boek, dat we de weg wijst naar een ‘andere’ Boutens, een nieuwe, betaalbare bloemlezing uit Boutens' gehele oeuvre wordt gemaakt.
In de serie Bert Bakkerbloemlezingen moet daar toch ruimte voor zijn. Wie voor samenstelling en inleiding moet worden aangetrokken, zal uit het bovenstaande duidelijk zijn.
■