Tering Stein
40
Net toen Truus de exotisch onder zijn walkman wiegende Eppie Maizena haar slof Black Beauty, die zij in haar linkerhand achter haar rug verborgen had gehouden, wilde toestoppen met een gebaar van nu-of-nooit, rukte Eppie zijn koptelefoon af, drukte een van de sponzige uitsteeksels tegen Truus' oor en riep: ‘Moet je luisteren!’
Hij leek geheel in vervoering.
Truus luisterde en wist niet hoe schielijk ze de slof Black Beauty, die tegemoetkoming aan een andere cultuur, dat gebaar van een ijsprinses aan een zomerkoning, naar zijn schuilplaats terug moest brengen, naast het reukwater en het tijdschrift. Uit de koptelefoon klonk, hoog en fijn, een kinderkoor dat Waar de blanke top der duinen zong.
Gelukkig leek Eppie haar gebaar over het hoofd gezien te hebben. Het was ook wel heel erg snel in zijn werk gegaan. Truus deed of er niets gebeurd was en begon krampachtig mee te deinen. Eppie straalde.
‘Wow-wow,’ riep Truus.
En Eppie had de plug van de walkman al in de versterker gestoken zodat het vaderlandse gezang uit twee luidsprekers de kamer in golfde. Truus voelde zich niet op haar gemak. De geschenken brandden op haar rug. Ze wenste vurig dat een engel met een toverstaf uit de hemel kwam neerdalen om ze te veranderen in een fles oranjebitter, een Deventer koek en het laatste nummer van Tussen de rails. Dit waren van die momenten waarop iemand maar liefst in snikken wilde uitbarsten of zijn hoofd in het zand wilde steken, van die momenten die een eeuwigheid duurden en waaruit iemand zich alleen kon redden door de tijd terug te draaien, door het ineens een half uur vroeger te laten worden. De zweetdruppels sprongen van haar aangezicht. Ze had een zomerkoning gezocht om een verdwaalde ijsprins te vinden. Ze had een melkdrinker een rumcocktail willen brengen, ze had hete kolen naar Alaska willen dragen.
Hete kolen! Ja, daar zat ze op.
Truus keek naar de open haard. Tegen een achtergrond van behaaglijk aandoende rode bakstenen stond daar een king-size koperen kolenkit te glimmen. Dáár moest ze haar geschenken in zien te deponeren. Een andere mogelijkheid was er niet. Als ze langzaam achteruit zou schuiven moest het haar vast en zeker lukken om met haar handen precies boven de wijde mond van de kit terecht te komen.
Een nieuw lied schalde uit de luidsprekers. Eppie was nagenoeg in trance. Van deze gelegenheid moest ze gebruik maken. Op de maat van de muziek stuntelde ze achterwaarts. Haar zwakke camouflage leek bij Eppie niet de minste argwaan te wekken.
Stut de Spaanse scha-ha-haren!
Wat een geluk dat ze in haar katoenen bloemjurk van Maison de Vries was gekomen, dacht Truus, terwijl ze naar het houten kruis boven de gangdeur keek. Wat een geluk nog dat ze haar mousseline mohammedaanse kasbakleed niet had aangetrokken.
Ze voelde de kolenkit tegen haar hielen. Eén voor één ploften de geschenken erin, overstemd door de heldere kinderkelen. Bergen op Zòò-òòm klonk het opnieuw en triomfantelijk zwaaide Truus met haar armen boven haar hoofd. Voor het eerst heupwiegde ze bevrijd.
Eppie Maizena was nu helemaal niet meer te stuiten. Dansend kwam hij op haar af. Truus kreeg even hetzelfde gevoel als daarstraks, toen hij zijn walkman had opgezet. Een tropische sensatie toch wel. Ondanks alles, a touch of magic. Met een omfloerste blik - zwalkte daarin niet de hele Zuidzee? - keek Eppie haar aan en siste: ‘Jou moet ik hebben!’
(wordt vervolgd)