Het leven een kerstboom
Vrouwen bij de politie
Lodewijk Brunt
Onderzoek naar vrouwen bij de politie mag zich de laatste tijd verheugen in een opmerkelijke populariteit. Ik geloof dat er het afgelopen jaar alléén al zo'n vier of vijf studies op dit gebied verschenen zijn. Waar komt die belangstelling voor vrouwelijke dienders opeens vandaan? Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Want als je geïnteresseerd bent in de maatschappelijke gelijkstelling van mannen en vrouwen - en wie blijft daar tegenwoordig nog onverschillig onder - waar kun je dan beter terecht dan bij de politie? Net als het leger is dat een ‘mannenbolwerk’ bij uitstek. Als er iets model kan staan voor macho-gedrag is het wel het vangen van boeven. Daar is lichaamskracht, initiatief, lef en slimheid voor nodig, eigenschappen die altijd als typisch mannelijk zijn beschouwd. Zo gezien vormen vrouwen bij de politie een voorhoede. Wat feministische geleerden achter de schrijftafel hebben bedacht, dat vrouwen net zo competent zijn als mannen en in principe hetzelfde werk kunnen doen, moeten vrouwelijke agenten in praktijk brengen en dagelijks bewijzen. Lukt dat een beetje?
Als je sommige onderzoekers mag geloven: uitstekend! Zo heb ik een paar maanden geleden een stukje geknipt uit NRC-Handelsblad (6 april 1983) over een rapport dat door een studiegroep van de subfaculteit psychologie van de Universiteit van Amsterdam is vervaardigd. De psychologen hebben zich met name gericht op de situatie bij de politiekorpsen in Den Haag en Amsterdam. ‘Het rapport laat zich gunstig uit over de sfeer die in de verschillende dienstgroepen is aangetroffen,’ meldt het bericht in de krant. Vooral in Amsterdam zou het rozengeur en maneschijn zijn, geen enkele ondervraagde laat een wanklank horen. Integendeel, veruit de meerderheid spreekt over goede tot zeer goede verhoudingen. Als het om de beoordeling van het gedrag op straat gaat, laten mannen zich zelfs vaker in gunstige zin uit over hun vrouwelijke collega's dan andersom, terwijl ook brigadiers blijkbaar van vrouwen een hogere pet op hebben dan van mannen. Daar staat tegenover dat vrouwen nog steeds een numerieke minderheid vormen bij de politie en dat ze met zo snel als mannen promotie maken of in specialistische functies terechtkomen. Maar de overheersende indruk is, dat vrouwen het bij de politie helemaal ‘gemaakt’ hebben en worden geaccepteerd. Ik vind dit op zijn minst opzienbarend. Allerwegen valt te vernemen hoe slecht het is gesteld met de emancipatie van vrouwen, hoe taai de vooroordelen zijn die mannen over de ‘andere sekse’ koesteren, hoeveel moeite het kost discriminerende maatregelen aan de kaak te stellen en uit te roeien. En uitgerekend bij de politie zouden vrouwen zonder veel tegenslag een bijna volwaardige plaats krijgen toebedeeld? Het is nauwelijks te geloven.
Dat doe ik dan ook maar niet. Met goede reden. Zojuist is, na veel hindernissen en oponthoud, bij De Arbeiderspers een boek verschenen dat een geheel ander licht laat schijnen op deze kwestie. Uit de titel wordt dat al duidelijk: Bij gebrek aan beter. De auteur is Sari van der Poel, die ter afsluiting van haar studie in de antropologie maandenlang heeft ‘meegedraaid’ met de diensten van een Amsterdams politiebureau.
Anders dan de bovengenoemde psychologen heeft ze zich niet tevreden gesteld met de antwoorden op een vragenformulier, maar is ze via directe waarneming tot de kern van de zaak doorgedrongen. Dat lijkt misschien een omslachtige, moeizame en tijdrovende manier van doen, daar staat tegenover dat het rendement groot is. Sari van der Poel wéét tenminste waar ze het over heeft, ze heeft het zélf gehoord, gezien en meegemaakt.
De taken van de geüniformeerde politie zijn wel eens als volgt gekarakteriseerd: ‘vervelend, monotoon, vuil, routinematig werk, dat af en toe onderbroken wordt door hevige vijandigheid, fysiek gevaar en sociale conflicten’. Inderdaad, het merendeel van de werkzaamheden bestaat uit het bestraffen van verkeersovertreders en het verlenen van allerhande diensten: variërend van het helpen oversteken van een oude dame tot het uit de boom halen van een jong poesje. Desondanks is de hele politiecultuur gebaseerd op het potentieel aan gevaar en geweld. Vrouwen zouden dat per definitie niet aankunnen: ze zijn te zwak, zowel lichamelijk als mentaal. De aanwezigheid van vrouwen vormt daardoor een fundamentele bedreiging van deze politionele levensbeschouwing.
Sari van der Poel zegt: ‘De essentie van de beroepscultuur staat op het spel. Uit het deelnemen van vrouwen aan de surveillances zou men kunnen afleiden dat fysieke kracht onbelangrijk is voor het politiewerk. Dit zou de mythe waarin criminaliteitsbestrijding wordt voorgesteld als “lopende band”-werk ontrafelen. Meer in de lijn van deze mythe ligt de veronderstelling dat de taak van een mannelijke agent aanmerkelijk zwaarder wordt wanneer hij met een vrouwelijke partner in een gewelddadige situatie verzeild raakt.’
Vrouwen zitten in een fuik, ze kunnen het eigenlijk nooit goed doen. Een politiefunctionaris merkt er het volgende over op: ‘Als ze dan een keer meedoen op een manier zoals je van elke mannelijke collega zou verwachten: het verrichten van arrestaties of als het nodig is, er een keer met de gummilat op slaan, nou dan heb je ook een categorie die zegt: “Nou, eigenlijk is dat niet vrouwelijk.” Het is een rollenconflict. De ene keer zeggen we: “Je hebt er niet veel aan, want het is geen man.” (...) En het andere moment, dan doen ze eigenlijk precies hetzelfde wat een man doet en dan zeggen ze: “Ja, het is geen vrouw. Het is een mán.”’
You're damned if you do and you're damned if you don't, zou het motto van iedere vrouwelijke agent kunnen zijn.
Is er helemaal niets positiefs te melden over vrouwen bij de politie? Ja zeker. Sari van der Poel maakt duidelijk dat op het niveau van de dienstgroepen, daar waar het feitelijke werk wordt uitgevoerd, sprake is van een hechte onderlinge solidariteit. Deze strekt zich ook uit tot de vrouwelijke leden, mits dezen zich strikt houden aan wat er door de anderen van haar wordt verwacht, hetgeen per onderdeel verschillend kan zijn. Mannen mogen nog zo schelden op vrouwelijke dienders in het algemeen, een uitzondering wordt gemaakt voor de ‘meisjes’ van de eigen groep.
Zoals een agente het uitdrukt: ‘Als er dan een vrouw is weggelopen bij een vechtpartij, dan zitten ze te kankeren op al die vrouwen. Maar als je daar tegenin gaat, dan zeggen ze: “Ja, maar ik heb het niet over jóú. Met jou valt best te werken, maar die anderen...!”’
Tegenover de buitenwereld houden politiefunctionarissen een façade op. Als je sommigen hoort praten over vrouwelijke agenten zou je denken, dat de politie een soort luilekkerland is voor vrouwen. De Amsterdamse psychologen zijn blijkbaar in deze valkuil gestapt en hebben het niet eens gemerkt. Misschien vormen vrouwen bij de politie inderdaad een voorhoede, een lichtend voorbeeld voor hoe de vrouwenemancipatie bevochten moet worden.
Maar als het aan hun mannelijke collega's ligt, zo heb ik uit Bij gebrek aan beter begrepen, dan mogen ze die voorhoedepositie tot in de eeuwigheid blijven innemen.