Raamvertelling
Ancient Evenings toch maar ter hand genomen dus. Het boek heeft de vorm van een dubbele raamvertelling. Het buitenste raam, waarmee de roman begint en eindigt, speelt zich af in het dodenrijk. Een Egyptische jongeman, of liever diens schim of Ka, is blijkbaar zojuist gestorven en probeert zich in zijn nieuwe omstandigheden te oriënteren. Na een dooltocht door de dodenstad van Memphis krijgt hij hulp van de schim van een bazige oude man, zijn overgrootvader, die zich opwerpt als gids. De oude vertelt smerige verhalen over de ruzies en liefdes van de voornaamste Egyptische goden, neemt de jongen mee de Grote Piramide in en doet daar zijn wil met hem. Terwijl hij daarmee doende is, krijgt de jongeman een herinneringsbeeld aan een bepaalde dag uit zijn leven, toen hij zes jaar oud was. Wat er op die dag en vooral in de aansluitende nacht gebeurt is de tweede raamvertelling, die eveneens bijna het hele boek omspant en die, anders dan de eerste, ook tussentijds steeds weer opduikt.
Het is de Dag van het Varken, een dag waarop men zelfs de farao de onaangename waarheid hoort te zeggen. Het jaar is 1124 voor Chr., als ik het tenminste goed heb uitgerekend want zo staat het natuurlijk niet in de roman. Wel staat er dat we in het zevende regeringsjaar verkeren van Ramses de Negende, een zwakke vorst aan het uiteinde van het Nieuwe Rijk, de laatste bloeiperiode van het oude Egypte. De jongen gaat met zijn ouders en de overgrootvader, die dan ook nog in het land der levenden is, bij de farao op bezoek voor een intiem nachtelijk feestje. Zijn moeder, de prinses Hathfertiti, is er daarbij op uit de gemalin te worden van de ongehuwde farao en ziet er geen been in daartoe haar echtgenoot, tevens halfbroer, aan de kant te zetten waar hij zelf bij zit. De oude man naar wie de jongen vernoemd is, Menenhetet, edelman, rijkaard, generaal b.d. en arts, heeft eveneens ambitieuze plannen: hij wil vizier worden, en heeft misschien zelfs een oogje op de troon. De farao op zijn beurt zoekt steun tegen een dreigende paleisrevolutie, en is nieuwsgierig naar de geheime zaken die de oude Menenhetet hem misschien kan onthullen. Deze vertelt zijn vierdubbele levensverhaal, dat de hele nacht en het overgrote middendeel van de roman in beslag neemt.
Menenhetet is een zestiger, maar hij is ook honderdtachtig jaar oud omdat hij drie keer achter elkaar kans heeft gezien te reïncarneren met behoud van zijn geheugen. Hij deed dat door telkens op het moment van zijn dood een vrouw te bevruchten die daarmee zijn moeder werd. Ook binnen het kader van de roman is deze truc uniek: met de uitvoerig beschreven Egyptische opvattingen omtrent dood en wedergeboorte heeft hij niets te maken. Menenhetet heeft hem dan ook halverwege zijn eerste leven opgestoken van een verdwaalde Hebreeër, die hem weer van ene Mozes had, voordat die met zijn stam uit Egypteland trok: een ter-
Vervolg op pagina 33