spraak: als Amalrik zijn hongerstaking van 117 dagen - waarvan hij er 70 gedwongen werd gevoed - eindigt, wordt zijn straf omgezet in verbanning naar Magadan, de hoofdstad van Kolyma. Zijn tanden beginnen uit te vallen - het gebruikelijke gevolg van het klimaat in Kolyma, en zijn nu overgekomen vrouw dreigt kaal te worden.
In 1975 heeft hij zijn tijd uitgediend. Als hij en zijn vrouw terugkeren naar hun huis op het platteland, blijken daarvan alleen nog de muren overeind te staan. De rest is zorgvuldig in puin geslagen.
Als vrij man beseft Amalrik dat alleen uitwijzing hem zal kunnen redden. Na de afsluiting van de akkoorden van Helsinki begint de vervolging van de dissidenten pas goed. Amalrik wijdt bittere passages aan de ‘ontspannings’politiek van Brandt, Kissinger en Nixon. Van deze idealistische, respectievelijk cynische staatslieden hadden hij en zijn medestanders verwacht dat ze de leiders van de Sovjetunie op z'n minst tot duidelijke tegenprestaties zouden hebben gebracht. Tenslotte is ‘democratisering van de Sovjetunie de enige werkelijke garantie voor de veiligheid van het Westen.’ Maar steeds weer blijkt dat de westerse politici geen lor geven om de mensenrechten van de Russen, over wie Amalrik schrijft: ‘Ik beschouw ze niet als een hopeloos volk voor wie slavernij de natuurlijke wijze van bestaan is.’ Steeds weer, zo noteert Amalrik, nemen de sovjetautoriteiten een afwachtende houding aan - hier als ‘liberalisering’ gekenschetst - zolang het nog niet duidelijk is of het Westen afspraken als over bij voorbeeld de ‘derde mand’ (mensenrechten) in de Akkoorden van Helsinki serieus zal nemen. Blijkt, dat het niets doet als het Kremlin ze niet eerbiedigt, dan wordt de onderdrukking pas goed verhevigd. Almarik kan de Sovjetunie alleen maar uit als hij van buiten wordt uitgenodigd. Hij schrijft brieven aan president Ford (die niet antwoordt) en ‘Job den Uyl’. (Zijn vriendschap met de toenmalige correspondent van Het Parool in Moskou, Karel van het Reve, resulteert onder meer in post uit Nederland waarin hij tegen de laatste gewaarschuwd wordt: deze heeft immers een broer die ‘Lang leve het kapitalisme’ heeft geschreven. Men kan zich Amalriks verbijstering indenken.)
Nu volgt een fraaie anekdote, aan de zeggingskracht waarvan niets wordt afgedaan door het feit dat Amalrik het verhaal uit de tweede hand opschrijft. Bij de conferentie in Helsinki vraagt Den Uyl Breznjev om een gesprek van tien minuten, over de mogelijkheid Amalrik naar Nederland te laten komen. Breznjev zegt dat dat geen zin heeft, dat hij oud is, en moe. Uiteindelijk belooft hij Den Uyl in de pauze van de zitting van de volgende dag te ontmoeten. De volgende dag blijkt dat in een pauze op de agenda niet is voorzien. Den Uyl verzoekt de voorzitter een pauze in te lassen. Breznjev zegt: nergens voor nodig, we hebben gisteren al gepraat. Den Uyl laat zich zo niet afschepen en begint over Amalrik te praten. Breznjev trekt grimassen. Op dat moment komt Gromyko tussenbeide. Op vriendelijke wijze vertelt hij Den Uyl dat hij op de hoogte is van deze zaak, weet dat Nederland er belang aan hecht, en dat hij persoonlijk op de afwikkeling zal toezien. Een razende Breznjev riep Gromyko toen weg.
Na een eindeloze reeks nieuwe moeilijkheden kunnen Amalrik en zijn vrouw eind 1976 in het vliegtuig naar Amsterdam stappen. Niet van harte. In het toestel begint hij zwijgend te huilen. ‘Kan het werkelijk zo zijn dat we nooit meer terugkeren?’
De eerste groep Russische staatsburgers die op de naleving van de akkoorden van Helsinki wilde letten, was, toen Amalrik dit voor liefhebbers van vrede en veiligheid zo onmisbare boek schreef, al achter de tralies verdwenen. Maar het bitterste aan dit boek is dat de auteur ervan al tweeëneenhalfjaar geleden gestorven is, bij een auto-ongeluk in de buurt van Madrid, op weg om op een conferentie te getuigen over de naleving van de akkoorden van Helsinki, hoeksteen van de ontspanningspolitiek van de laren zeventig.
■