Fragmentarische omsingeling
Elmer Schönberger en Louis Andriessen over Igor Stravinsky
Het Apollinisch uurwerk door Louis Andriessen en Elmer Schönberger Uitgever: De Bezige Bij, 301 p., f90,-
D. Hillenius
Het raadsel van de kunst wordt groter. Toen we nog onder Freud leefden, hebben sommigen van ons misschien gedacht dat er ooit via zijn systeem aanknopingspunten gevonden zouden worden tussen het leven van de kunstenaar en zijn produkten (al geloofde Freud zelf niet in dat verband, zie zijn voorwoord bij Marie Bonapartes analyse van Edgar Allan Poe). In literatuur blijft die illusie het langst bestaan, omdat de meeste literatuur tenslotte ergens over gaat, soms meningen lijkt te hebben over van alles, zelfs over moraal en politiek. Het is dan alsof we met een persoon te maken hebben waar we al dan niet vriendschap mee willen sluiten. De hersengymnastiek van lezers om bewonderde schrijvers die fout waren - wanneer dan ook - goed te praten vullen vele bladzijden.
Met muziek zijn we al verder. De mening van Ravel en Stravinsky dat muziek niets te betekenen heeft, althans niet herleid kan worden tot in woorden uit te drukken verhalen, emoties, ethiek, is nu wel overal doorgedringen. Toch zijn we geschokt te ontdekken wat een platte geest er in Mozart leefde en op vergelijkbare wijze verbazen we ons over de extreem orthodox katholieke, krenterige, on-genereuze man die ons de muziek van Stravinsky gaf. De muziek heeft niets te maken met de man die haar optekende. Toch blijven we nieuwsgierig. We lezen Hildesheimer over Mozart, we lezen Andriessen en Schönberger over Stravinsky. Op zoek naar wat? Of alleen ter bevestiging van een veel ouder idee - toch erg romantisch - dat het om een ongrijpbaar raadsel gaat?
De opzet van Andriessen en Schönberger suggereert overigens dat ze met hun Het Apollynisch uurwerk wel degelijk menen het raadsel van Stravinsky te kunnen vangen, niet rechtstreeks maar via een soort omsingelingstechniek. Hun boek bestaat uit vele kleine, op het eerste gezicht onsamenhangende fragmenten. Elk fragment hoopt als het ware een raaklijn te zijn aan het verschijnsel dat men wil benaderen. In principe vind ik dat een goede manier. Er is geen poging gedaan om door opvulsels een gave eenheid te suggerren die men ten opzichte van dit reusachtige onderwerp niet meende te kunnen bereiken.
Igor Stravinsky, foto van Cecil Beaton uit het boek ‘Igor and Vera Stravinsky - a phothograph album 1921-1971’, uitgegeven door Thames and Hudson, importeur Nilsson & Lamm.
De fragmenten gaan over van alles, persoonlijke ervaringen, het afdraaien van platen op een vreemde hotelkamer, korte schetsen van figuren in de omgeving van Stravinsky, invloeden of wrijfpalen: Schönberg, Satie, Rimski-Korssakov, Skrjabin, Ravel. Zelfs de klassieke bedevaarten naar plaatsen waar Stravinsky gewerkt heeft, kamers waarin hij bepaalde composities zou hebben voltooid, ook de plattegrond van Petersburg worden erbij gehaald. Omdat ze niet weten waar te zoeken, heeft alles de waarde van een mogelijke ingang, de vooroordelen van Stravinksy en dan maar in een moeite door die van zijn huidige beschrijvers inbegrepen. Onder die laatste reken ik bij voorbeeld stemmingmakende impressionismen als: ‘het naoorlogse, vaderlandse levensgevoel: nationale eenheid, vooruitgang, positieve levensbeschouwing, anticommunisme, familie Doorsnee, kortom, de wederopbouw’ en de lulligheid om als symbool van een groep naoorlogse componisten, waar men terecht iets - muzikaals - tegen heeft, de collaborateur Badings te noemen. Sommige stukken zijn droog en glad geschreven, met een hint van grappigheid. Misschien is dat in navolging van Stravinsky zelf of van de beste schrijver tot nog toe over Stravinsky: Robert Craft. Heel sympathiek overigens van Andriessen en Schönberger dat ze de grote waarde van Craft erkennen en niet meedoen aan het jaloerse gehuil van zoveel andere muziekkenners om allerlei smalende kleineringen aan hem te wijden.
Droog en glad zou je inderdaad af en toe als karakteristiek willen noemen van zowel Stravinsky's proza als zijn muziek, maar nooit de flippant, gratuite grappigheid die Andriessen en Schönberger zo nu en dan opbrengen. Stravinsky boort met zijn droge, gladde techniek diepten aan die overweldigend zijn en die nu juist zijn waarde uitmaken.