Stervende jonge vrouw
De Quincey heeft de droom eens ‘het geheimschrift in de geest’ genoemd. Met het ‘ontcijferen’ hiervan trachtte hij zijn diepste innerlijke waarheden op het spoor te komen. Ook en vooral in artistiek opzicht is dit hem in de Suspiria beter gelukt dan in de Confessions. Toch is dit boek - het is eigenlijk een verzameling afzonderlijke fragmenten - bij lange na niet zo bekend als de Confessions. Aan deze partiële veronachtzaming is gelukkig iets gedaan door de uitgave van het mooiste fragment uit de Suspiria, De Engelse postwagen (1849), dat uitstekend door Frans Kellendonk is vertaald.
De Engelse postwagen is een drieluik dat als een nuchter autobiografisch verslag begint, maar eindigt met een hallucinatorisch prozagedicht, de ‘Droomfuga’, dat een hoogtepunt is in de gepassioneerde mooischrijverij. De dromen in dit prozagedicht zijn alle op slechts één thema gebaseerd: dat van een stervend meisje of stervende jonge vrouw, een beeld dat in De Quincey's opiumvisioenen in duizenderlei vermommingen telkens weer opdook. We komen het in zijn werk dan ook vaker tegen, maar zelden heeft hij de apocalyptische wereld van angst, dood en schoonheid zo geheel en al ‘traumhaft’ opgeroepen als in de ‘Droomfuga’. Verschillende kunsten worden ingeschakeld om het onverwoordbare te verwoorden: treur- en jubelzangen van machtige koren rijzen op. Te Deums weerklinken, nevelsluiers vormen zich tot bogen en kathedraalpaden en het zonlicht op de scharlaken gewaden van gebrandschilderde martelaren hult de droomwereld in een bloedrood licht.
Thomas de Quincey
De Quincey beschrijft dit alles in een stijl die in zijn soort bijna niet te overtreffen is: het is een barokke mixtuur van uitgelezen ritmen, klanken, inversies en herhalingen: ‘Uit de stilte en diepe vredigheid van deze heilige zomernacht - uit het ontroerend versmelten van dit zoete maanlicht, dageraadslicht, droomlicht - uit de mannelijke tederheid van deze strelende, fluisterende, murmelende liefde - sprong plotsklaps als uit de bossen en de akkers - plotsklaps alsof de kamers van de lucht in openbaring opengingen - plotsklaps alsof de grond onder haar voeten openspleet, sprong daaruit met het bliksemen van watervallen de Dood, het gekroonde fantoom, boven op haar, met al zijn gruweltuig en het tijgergebrul van zijn stem.’
Het drieluik als geheel is een merkwaardig bouwsel van in elkaar overlopende genres en stijlen. Het eerste deel bevat nostalgische herinneringen aan De Quincey's studententijd, en met name van zijn meest geliefde bezigheid in die dagen: het reizen op de bok van de postwagens. Het is een vertelling vol humoristische anekdotes en uitweidingen. Niettemin preluderen bepaalde passages al op de apotheose in de ‘Droomfuga’. In het tweede deel wordt het thema ontwikkeld, eerst in een wijsgerige verhandeling over de plotselinge dood, daarna in een adembenemend relaas over een dreigende botsing tussen de postwagen en een kleine sjees. De botsing wordt weliswaar op het nippertje voorkomen, maar het beeld van de in doodsnood verkerende jonge vrouw in de sjees heeft De Quincey sinds dit incident nooit meer met rust gelaten. In de ‘Droomfuga’ wordt dit thema van de worsteling van de jonge vrouw met de Dood in een vijftal kwellende droomverbeeldingen verder uitgewerkt een gevarieerd. Tegenover de genre- en stijlwisselingen staat dus een grote compositorische, zo men wil psychologische homogeniteit. Het verhaal mag dan ook met recht een ‘wonder van geordende wanorde’ heten, zoals Kellendonk in zijn nawoord beweert.
De gefingeerde voordracht Over moord beschouwd als een der schone kunsten, waarmee de vertaling van De Engelse postwagen is aangevuld, is een hoogst humoristische uiting van De Quincey's levenslange passie voor buitensporige moorden. Met veel kennis van zaken laat hij een keur van ‘artiesten’ en ‘kunstwerken’ de revue passeren. Iedere moordenaar die zijn vak verstaat kan op zijn bewondering rekenen. De voordracht mag dan gefingeerd zijn, de beschreven moorden zijn dat in geen geval. Een van de aardigste exemplaren uit dit moordenkabinet is misschien wel de moord op koning Gustaaf Adolf van Zweden. De koning werd op het middaguur op een unieke plaats vermoord: op het slagveld namelijk. Met deze schoonheidsleer betreffende de moord epateerde De Quincey niet alleen het negentiende-eeuwse leespubliek, maar stak hij tevens de draak met zijn eigen morbide preoccupatie. Natuurlijk kan de artistieke voorkeur voor moord de moderne lezer niet meer verrassen, laat staan shockeren; Lautréamont, Dostojevski en op zijn minst twee ‘lost generations’ hebben hem wat dit betreft van iedere overgevoeligheid genezen. Maar De Quincey's geestige behandeling van het gegeven is nog steeds zeer de moeite waard.
■