Roddels en achterklap
Omdat er in de afgelopen anderhalve eeuw genoeg over Von Kleist is verschenen, ging Reschke op zoek naar deze onbekende Henriette Vogel. In de archieven vond ze niet veel; het belangrijkste was een politierapport over de zelfmoord, dat ze gebruikte voor het uiterlijk en de karaktertrekken van haar hoofdpersoon. Verder kon ze nog gebruik maken van een paar van Henriettes bekende afscheidsbrieven aan haar familie en een liefdesbrief aan Von Kleist (‘Mein Schatten im Mittag, mein Quell in der Wüste, meine Religion, meine innere Musik, meine Himmelspforte’), die ook in het boek zijn opgenomen, dit aangevuld met de roddels en achterklap uit die tijd. De rest, vrijwel de gehele roman, is verzonnen, een fictionele speurtocht naar Henriette zoals ze had kunnen zijn, maar vooral, en dat lijkt me de betekenis van de subtitel te zijn, de ontdekking van haar eigen identiteit.
Henriette Vogel is een vrouw van de negentiende eeuw: ze schrijft veel brieven en een dagboek. Als jong meisje al gedwongen een eenzaam bestaan te leiden, wordt ze verteerd door dadenloos wachten (‘Den Nachmittag halte ich die Hände im Schoss, unschlüssig etwas anderes zu tun’), sluit ze zich dagenlang in een donker kamertje op, alleen met haar dagboek, waaruit een hunkering naar iets anders spreekt, naar wat, weet ze niet precies. Door de kennismaking met haar man, de ‘Landschaftssyndikus’ Friedrich Louis Vogel, wordt ze voor even onder haar stolp vandaan gehaald. Haar huwelijk met Vogel wordt een mislukking, voornamelijk omdat ze weigert de maatschappelijk representabele echtgenote van de ambtenaar Vogel te spelen. Ze laat de huishouding aan haar man (!) en het personeel over en raakt steeds meer in zich zelf gekeerd. Ze lijdt aan onderlichaamskwalen, haar geestelijke toestand is een soort ongrijpbare melancholie, alsof de ziel het gastrecht in haar vermoeide lichaam heeft opgegeven. ‘Bin ich es doch nicht gewöhnt, über Dinge zu reden, die mir das Gemüt beschweren. Meine Ziehfrau hält mich für eine überspannte Natur, dass ich so wenig Glück in meinem Leben finde. Meine Krankheit sei ebenso eingebildeter Natur wie mein Unglück mit Vogel. Was soll ich darüber reden, wenn ich es selbst nicht zu ändern vermag?’
Karin Reschke, foto Manfred Naber