zijn gegaan. En ‘Het Ding’ is voor hem de moord op een rampokker: ‘Ik heb er altijd naar verlangd om het weer te doen, niet als ik bij mijn verstand ben, maar in mijn nachtmerries. Daarom slaap ik op de sofa. Ik durf niet in mijn eigen bed. Om het weer te doen, om het weer te doen (...) om het ongedaan te maken.’ Samen met de ik-figuur, inmiddels uiteraard ook een oude man, speelt oom James voor hoe hij de indringer de nek gebroken heeft. Speelt? Die avond, zijn laatste, slaapt hij weer in zijn eigen bed. Ook dit verhaal krijgt een verrassend, vooral ‘verlossend’ einde. Tal van motieven geven het een hechte compositie, en de sfeer, die sfeer...
Terloops, waar het om de uitleg van een woord gaat, merkt Van den Bosch op: ‘Omdat het anders maar in die vervelende woordenlijst (die aan boek is toegevoegd - FdR) moet en omdat het beslist de laatste keer is dat ik over zulke dingen schrijf - wil ik hier wel even mijn diepere inzichten omtrent de arit kwijt.’ ‘Beslist de laatste keer’ - in het belang van hun lezers én dat van de literatuur zouden sommige schrijvers niet zo zeker van hun zaak mogen zijn.
Aanzienlijk haastiger dan Van den Bosch blijkt Tom Pauka te werk te gaan. Na zijn (eveneens late) debuut in 1980 (onder de nu veelzeggende titel Een moeilijke eter en andere verhalen) publiceert hij alweer zijn derde roman. Pauka legt in de keuze van zijn onderwerpen een bijzondere voorkeur voor ziektegeschiedenissen aan de dag: was de hoofdpersoon in Een ongewenst verlangen (1982) een multiple-sclerosepatiënt, ditmaal lijdt de protagonist aan anorexia nervosa, een weigering te eten die vooral bij jonge meisjes - met vaak fatale afloop - voorkomt. Een jongen met een meidenziekte dus en Pauka weet daar munt uit te slaan. Ook in het ziekteverloop van de m.s.-patiënt ontbrak lichtvoetigheid en ironie niet, maar deze roman is zonder twijfel Pauka's meest amusante door de losse toon en het opgewekte taalgebruik. De ziekte van de zestienjarige Hans manifesteert zich eigenlijk geen moment als een werkelijk serieus te nemen medisch probleem - zoals de magazijnmeester in het ziekenhuis waar Hans verblijft om aan te sterken, de dom-slimme neger Monsanto opmerkt: ‘U bent een lichte vorm van psychopaat.’ Dit als conclusie van een gesprek waarin Monsanto slechts twee ziekten onderscheidt: ziekten en onzinziekten die bij het naderen van de vakantie overgaan, en Hans zijn eigen geval diagnostiseert met: ‘als ik moest kiezen, dan was het eerder een onzinziekte dan een ziekte.’
De lange Hans behoort tot het type jongens-fantasten zoals dat in het werk van Vestdijk wel voorkomt, of, het meest recent, in Brakmans Een weekend in Oostende: jongens die met hun verhalen de wereld naar hun hand zetten en versteld doen staan. Pauka lijkt Hans' ziekte dan ook meer als aanleiding te gebruiken voor een makkelijk leesbaar verslag van een avontuurlijke jongen op weg naar de volwassenheid. Dank zij zijn kwaal kan Hans in de meest absurde situaties verzeild raken, of althans op normale situaties en enigszins absurd reageren - de voordelen van een hoofdpersoon met een onzinziekte, óók voor de structuur van zo'n boek. Hans formuleert het duidelijk: ‘Mijn leven bestond eigenlijk uit losse geschiedenissen zonder kop of staart, ze konden net zo goed gebeurd zijn in het leven van allemaal verschillende mensen (...) Er bestond geen uitleg die de verbinding van het een met het ander begrijpelijk maakte, vandaar dat ik altijd een betere verklaring bij de hand had. Naast iedere gebeurtenis bestond een verhaal, zo was mijn hele leven geweest. In de verhalen voelde ik me beter thuis dan in de waarheid. De verhalen kon ik in elkaar schuiven als de rails van een spoortrein, pasten altijd, gingen waar ik wou. Ze brachten orde in mijn leven.’
Ondanks zijn idee van orde, is hiermee ook het bezwaar tegen de roman geformuleerd: er gaat geen enkele dwingende kracht van uit. Hans' geschiedenissen zijn wel wat erg los en willekeurig aan elkaar geplakt. Pauka situeert de roman vlak na de oorlog en daardoor kunnen er wat oorlogsherinneringen worden opgehaald, maar als je die weglaat, heeft het verhaal niets aan inhoud of compositie gemist. De orde in de roman komt feitelijk van twee langere geschiedenissen: de avonturen in het ziekenhuis met de kruimeldief Monsanto en de erotische avonturen met mevrouw Storm en haar veertienjarige dochter Vera in een zomerhuisje aan het IJsselmeer. In de beschrijving van het ziekenhuisgebeuren ontsnapt Pauka niet aan het clichématige en voorspelbare, maar in de tweede reeks avonturen weet hij de aandacht vast te houden en zelfs een erotische spanning te creëren. Hans is ontsnapt uit het ziekenhuis en een zomerhuisje binnengeslopen om aan eten te komen (perioden van vasten en van ongeremde gulzigheid wisselen elkaar af). Hij wordt betrapt door de kleine Vera, die ondanks haar jeugdige leeftijd al heel wat raffinement in huis heeft en er voor zorgt dat Hans kan blijven. Maar haar moeder is nog ondeugender en als Vera naar bed is gestuurd, begint ze met haar avances. Pauka komt tot aardige typeringen: na een baldadig spelletje buren-pesten zet de gescheiden moeder maar eens een flesje vermout tussen haar en de begeerde, wat argwanende insluiper: ‘Ik had een hekel aan dronkenschap en ik lette op haar, hoewel ik niet precies geweten zou hebben wat eraan te doen als ze tipsy had willen worden. Maar voorlopig zag ze eruit als iemand die net terug is van een partijtje straatvoetbal, warm en moe en nog een beetje vechtlustig.’ Haar vechtlust blijkt heel wat doortrapter dan die van haar dochter en Hans moet alle beroep op zijn fantasie doen om zich beide dames met verhalen letterlijk van het lijf te houden. Toch zitten daar charmante
momenten in. Het hoogtepunt is een nachtelijke roeitocht met mevrouw Storm die eindigt in een zwempartij rond een enorme vis in een fuik. Beiden betasten het gladde, stilstaande dier - symboliek??? Maar de plotselinge aanblik van een naakte vrouw die verleidelijke toespelingen maakt, brengt bij Hans een schrikreactie teweeg: ‘In mezelf voelde ik het vuur oplaaien dat alles wat er aan saamhorigheid is vernietigt. Ik draaide me om en zwom onder water naar het diepere deel van het meer. Hoe haalde iemand het in haar hoofd om zo te gaan zwemmen, ik lag nota bene in een en hetzelfde water met haar.’
De moeizame weg naar volwassenheid en erotiek van een gevoelige jongen - in situaties als deze maakt Pauka dat probleem, ook door ironisch taalgebruk, het meest invoelbaar. Dat die jongen een moeilijke eter behept met smetvrees is, voegt daar een zekere dimensie aan toe, maar misschien dat Pauka volgend jaar in zijn nieuwe roman eens kan proberen personages zonder (onzin)ziekten psychologisch aanvaardbaar te maken.
■