Strandgevoel
Hij begint ook met dat kind, zij het na een principiële verdediging van het auto-essayistische genre. Het kind staat op het strand, een eindeloos te interpreteren locatie, die we kennen uit de verhalen van De weg naar huis. Brakman vat dat strandgevoel verhelderend samen: ‘ombruist door kleine golfjes, in de rug gedekt door de strandtent, door allen bemind en rustend in zorg, stond ik op het enig juiste punt van de wereld, namelijk daar waar ik stond en ik keek naar de zee. Weer thuis na een dag vol zon was er geen onderscheid meer tussen naar bed gaan en naar bed gebracht worden en zozeer viel ik samen met mijn toen tot het uiterste beminde lichaam, dat ik voor het eerst waarlijk de geest heb gezien: de benen behaaglijk opgetrokken, alles netjes opgevouwen en in het hart van alle dingen.’
Deze sensatie van samenvallen met, niet gescheiden zijn van de wereld, ‘in het hart van alle dingen’, geeft richting aan het verlangen dat in Brakmans werk zo opvallend aanwezig is, en dat altijd weer stoot op een werkelijkheid die er zijn schouders voor ophaalt. Beeldend, aanvankelijk meer als pure biografie, minder als exegese van het eigen werk, beschrijft Brakman de ontwikkeling van het verinnerlijkte kind tot een personage dat in geen van zijn boeken ontbreekt. Het is de man met ‘een apart talent’ voor trouw aan ‘het oninlosbare’.
‘Als we zijn woorden mogen geloven, en ik doe dat wel, dan zocht Vestdijk oorsprong en doel van zijn schrijverschap in het bestrijden van de verveling; ikzelf zoek de bron der bronnen in een ondelgbare haat, een niet te dempen behoefte aan antediluviale rechtvaardigheid. In mijn diepten wortelt een krijtwit mens die met hese stem beweert dat hem onrecht is aangedaan en kwaad toegebracht, dat hij opzij geschoven, niet toegelaten, over het hoofd gezien, vernederd, misverstaan niet begrepen is, en het doet absoluut niet ter zake of dat nu terecht of niet terecht wordt beweerd, dat is hout of steenkool, als bron van grote creatieve warmte voldoet het aan een basale voorwaarde. Daarna is pas alles mogelijk.’
Uit Een wak in het kroos kunnen verschillende kwesties naar voren worden gehaald. Het verband tussen de gepredisponeerdheid van de schrijver en de aard van zijn werk is een onmiskenbare lijn. Maar er komt veel meer in ter sprake.
Opmerkingen als: ‘iets van een droomuitlegger zou een goed lezer ook wel moeten hebben’ hangen samen met een werkwijze die Brakman zelf ‘beeldend’ noemt. Hij bespreekt uitvoerig het weinig bekende Het godgeklaagde feest en laat zien hoe van de lezer gevoel wordt gevraagd voor een aaneenschakeling van ogenschijnlijk disparate scènes. Dat geldt in niet mindere mate voor Een weekend in Oostende. Veel blijft er verzwegen, maar voor de goede verstaander licht een verband op dat ‘eenheidsstichtend’ is, ‘een in de blik gegarandeerde samenhang in plaats van een constructie’.
Poppenkastje, ca. 1957 Frans Erens en zijn vrouw
Over dat eenheidsconcept, over realiteit en verbeelding, over ‘jeugd als bouwstof’, over de ‘grote figuren’ uit zijn werk, de Ma-moeder, de witte vrouw, de man met de bolhoed, over lezen en verstaan, over de tijd en de dood en over een paar boeken van hem zelf in het bijzonder (speciaal nog Het zwart uit de mond van Madame Bovary en De biograaf) gaat het in dit concies en geconcentreerd geschreven boek.