Het metafysische kwaad
Wolf is in alles de schuldeloze en zachtzinnige tegenhanger van De circusjongen, een roman waarin alles gecentreerd is rond het kwaad dat in de hoofdpersoon is gevaren, komend van een tijd ‘vóór het bestaan van de wereld.’ Dit metafysische kwaad speelt zich in de geest en in werkelijkheid af en alles wat in Wolf afwezig is komt er in voor: sadisme, masochisme, verkrachting, mishandeling. In De circusjongen draait alles ook om een broertje. Het bestaat niet en daarom wreekt de hoofdpersoon zich op anderen. Dat ‘broertje’ is bij Reve de imaginaire personificatie van het universeel ‘gemis’: de afwezigheid van geluk, het niet bestaan van de alle schuld wegwassende jongen, het gevoel aan de rand van het bewustzijn waar men vermoedt dat ‘het’ zit - hoe men het ook wil noemen. De verkrachtingscene in De circusjongen, waarin de hoofdpersoon zich evenals Wolf voorbeweegt in een rijdend huis dat hij geërfd heeft van een oude dame, is daar ondubbelzinnig over. Op het moment van de daad staat er: ‘Het kwam mij voor, dat ik, als ik de begeerde diepere toegang eenmaal verkregen had, voorgoed een verborgenheid doorbroken zou hebben, en zelfs zou weten en begrijpen, waar mijn lieve, voor eeuwig weggereisde broertje zich in de diepte van de zee bevond, in een geheim Paleis waar hij leefde en geen water was en een Koningin hem liefhad die al zijn kleren verstelde en hem smeekte, nooit meer uit zee op te stijgen.’
Gerard Reve
Het meisje in De circusjongen wordt zo ruw behandeld omdat de hoofdpersoon zich in zijn hoofd heeft gehaald dat ze een broertje móet hebben. Dat heeft ze niet en ze wordt daarvoor ‘gestraft’. De dansende en zingende Wolf weet helemaal niet wat ‘straf’ is. In zijn beperkte geest is de echte wereld afwezig en is de tijd een eigen vinding van Reve. Voor het dansen en zingen van Wolf voor publiek zijn mensen nodig, maar ze spelen verder geen rol. Hetzelfde geldt voor de steden die hij aandoet. Ze hebben geen naam, Voor de rest zijn er wegen waarop hij zich verplaatst. Dit alles geeft Wolf een onwezenlijk karakter. Bovendien komt er een waarzegster in voor die in een woud woont en een man met een toverhoed. Wolf heeft een rijbewijs en rijdt in een auto met een woonwagen er achter, maar hij weet niet wat ‘biologie’ is. Wat een bandrecorder is evenmin: ‘Ook bestonden er tegenwoordig dozen, waarin muziek zat, die men niet zelf hoefde te maken: een elektrieke machine in die doos rolde van een spoel een lint af, dat om een tweede spoel weer werd opgerold.’ Wolf is een derivaat van Rousseau's edele wilde, wiens schuldeloze en onnozele adel echter wordt getoond met een minimum aan onedel gedrag in de wereld om hem heen. Er zijn slechts twee mensen die niet aardig tegen hem zijn, maar hij is het niet zelf die zorgt dat ze weer verdwijnen.
Er bestaat nog een andere ‘Wolf’ in het werk van Reve. Dat is de jongen in het schitterende verhaal ‘Oompje Beer En Zijn Vriendjes’ (in Een eigen huis) die met zijn vriendjes op bezoek gaat bij Oompje Beer die de schutting om zijn tuin aan het repareren is. De Wolf in dat verhaal is een brutaaltje dat om een groter pepermuntje vraagt als hij een klein pepermuntje krijgt aangeboden en die ‘Ouwe kop’ roept als Oompje Beer met de schutting klaar is en hij de jongens niet meer kan zien.
Brutaal en sadistisch is de Wolf in de nieuwe roman niet, hij is verlegen en bescheiden, leeft geheel selfsupported in zijn rijdende huis en voedt, kleedt en bewast zichzelf.