Als iemand die pas kan zien
Het vijfde deel van Paustovskij's autobiografie
De sprong naar het Zuiden door Konstantin Paustovskij Uitgever: De Arbeiderspers, 234 p., f39,50 Serie Privé Domein
Koos van Zomeren
Halverwege De sprong naar het Zuiden, het vijfde deel van zijn autobiografie, verrast Konstantin Paustovskij met een intieme mededeling.
‘Ik was,’ schrijft hij, ‘vriendschappelijk gestemd tegenover iedereen die kleiner was dan ik. Zolang die mensen er waren viel het bestaan mij gewoonlijk een stuk lichter.’
Hij was dus klein en dat zat hem dwars. Het verrassende is de verrassing zelf. Vierenhalf boek lang heeft hij de lezer hierover onwetend gelaten.
Je kunt nu concluderen dat Paustovskij het schrijven van zijn levensverhaal niet heeft opgevat als vrijbrief om de mensheid lastig te vallen met narigheid die iedereen in zijn eigen navel kan vinden - en hem daar dankbaar voor zijn.
Ik wil echter naar een andere conclusie toe.
Paustovskij's werk wemelt van zulke verrassingen. Ondanks een buitengewoon exacte schrijfstijl zijn er telkens aanzetten waaraan geen vervolg gegeven wordt en opmerkingen of voorvallen waartoe de aanzetten ontbreken. In Onrustige jeugd bij voorbeeld laat hij zich door ene Ljoeba verzekeren: ‘Ik herinner me alles en zal het nooit vergeten’, zonder dat er iets om nooit te vergeten aan vooraf is gegaan.
Paustovskij vertelt kortom niet alles en hij wil dat zijn publiek daar terdege rekening mee houdt. Soms is het alsof hij je slechts het bouwpakket aanbiedt voor zijn werkelijke biografie.
Ambachtelijk beschouwd is het fascinerend hoe subtiele fricties de levendigheid van een verhaal ten goede kunnen komen. Maar een schrijver die veertig jaar lang onder een moordende censuur werkt heeft een meer dan ambachtelijk belang bij de oplettendheid van zijn lezers.
Paustovskij werd in 1892 in Rusland geboren en stierf in 1968 in de Sovjetunie. Hij voorzag in zijn levensonderhoud als zwerver, journalist en schrijver. Kort na de tweede wereldoorlog publiceerde hij het eerste deel van zijn autobiografie, die zou uitgroeien tot een weergaloos levensteken uit de mallemolen van de geschiedenis.
In Nederland begon de cyclus in 1967 te verschijnen, bij het halve eeuwfeest van de Russische revolutie. Volgend jaar zullen De Arbeiderspers en vertaler Wim Hartog hun ambitieuze onderneming met het zesde en laatste deel voltooien. Hoewel er nog maar een deel te gaan is, is het in De sprong naar het Zuiden pas 1923. Nog ruim veertig jaar voor de boeg, zou je zeggen, hij mag wel opschieten.
Maar in plaats van het tempo op te voeren, trekt Paustovskij de rem aan. Er treedt een zekere verstilling in. Spektakel en drama, in de voorgaande delen adembenemend aanwezig, raken op de achtergrond.
Paustovskij is onmiskenbaar bezig met het opmaken van de balans. Hij verricht deze handeling uiteraard aan het eind van zijn leven, maar verkiest het haar te situeren aan het eind van de revolutionaire periode, die zijn vaderland een nieuw aanschijn gaf.
Het gaat hem niet om zijn leven, maar om hét leven. Kleine man, grote ambitie.
Paustovskij maakt zijn sprong naar het zuiden aan boord van de Pestel, die over de Zwarte Zee op de Kaukasus aankoerst. In de haven van Soechoem wordt de schuit in quarantaine gehouden. Er zou vlektyfus heersen. De besmettelijke ziekte die het kersverse Sovjetgezag werkelijk vreest is de contra-revolutie. Paustovskij besluit het ongenoegen van de autoriteiten te riskeren. Hij draagt een motief aan. ‘Van de oever kwamen wrange geuren overwaaien die de ongrijpbare zijdeachtige ademtocht van rozen met zich meevoeren,’ schrijft hij. ‘Deze geuren raakten tot een dichte kluwen vervlochten en maakten de lucht dik als stroop, tot ze weer uiteenvielen in losse draden, waardoor ik de afzonderlijke geuren kon opvangen van azalea's, laurierbomen, eucalyptus en oleanders, van blauwe regen en nog veel meer bloemen van ongelooflijke vormen en kleuren. Ik besloot om hoe dan ook in Soechoem aan wal te gaan. En niet alleen te gaan, maar er ook te blijven.’
Dit verblijf duurt enkele maanden. Armoede, malaria, folklore. Dan breekt het moment aan om weer eens op te stappen. Paustovskij voert als motief een vluchteling op, Kotnikov geheten, die de kamer naast de zijne had betrokken.
‘Naderhand arriveerde ook de vrouw van Kotnikov uit Rusland, even klein en met dezelfde wipneus en evenveel sproeten als hij. Toen ze binnenkwam, vroeg ze haar man, nog voor ze haar jas uit had: “Wat kosten de eieren hier?”
Natuurlijk was het verkeerd van mij, maar ik kon Kotnikov en zijn vrouw meteen al niet uitstaan. Ik begreep dat het geen enkele zin had nog langer in Soechoem te blijven.’
En daar moeten we het maar mee doen. Eerst rook het er zo lekker en toen kwamen er zulke vervelende mensen naast hem wonen.
Ongetwijfeld is Paustovskij in staat geweest tien andere redenen te bedenken voor begin en eind van zijn aanwezigheid in Soechoem, maar de aangevoerde vond hij blijkbaar toereikend.
Het boek is doorspekt met soortgelijke raadselachtigheden. Vastbesloten keert Paustovskij de rationalisaties zijn rug toe. Wat overblijft is het leven om het leven. Een lyrische realist die een mythe oproept om de realiteit te vatten.
Terecht is Paustovskij vermaard als beschrijver van de natuur. Hij heeft een groot deel van zijn creatief vermogen geïnvesteerd in zonsondergangen en donderwolken.
Ook in deze betoont hij zich wars van de ratio. Zijn obsessie geldt niet de biologie, maar de directe zintuiglijke gewaarwording. De kleur van zeewater, de geur van regen, het geluid van een bergbeek. Zijn procédé is van een bedrieglijke eenvoud. In drie, vier zinnen vat hij het kenmerkende van een situatie. Het vluchtige suggereert exactheid. Bij Paustovskij is iedere zonsondergang uniek.
Paustovskij zelf heeft herhaaldelijk verwezen naar zijn verwantschap met het impressionisme. ‘Naïef’ en ‘fris’ wil hij waarnemen. Als iemand ‘die blind is geweest en nog maar pas weer kan zien’.
Hetzelfde procédé past hij toe bij de beschrijving van mensen. Kleine maar rake portretjes, waarbij hij een opmerkelijke voorkeur aan de dag legt voor het gewone volk. Schoenpoetsers, sjouwers, marktvrouwen. Het type dat de geschiedenis niet maakt maar ondergaat. In de voorgaande delen van Paustovskij's autobiografie zijn impressionistische passages ruimschoots aanwezig. Ze vormen rustpunten tussen fantastische anecdotes, absurde gewelddaden en onvergetelijke sterfscènes.
Konstantin Paustovskij
In De sprong naar het Zuiden domineren ze en groeien ze uit tot waar het eigenlijk om draait. Geuren en kleuren symboliseren Paustovskij's onverwoestbare vitaliteit. Hij heeft alle denkbare ellende gezien en ervaren, maar zich de droom van het schone niet laten ontnemen. Vitaliteit uit wanhoop.
Met Paustovskij's revolutionaire gezindheid is iets niet in de haak. Dat was ook na de voorgaande delen van zijn levensverhaal wel duidelijk. Te vaak verkeert hij in gezelschap van mensen die voor de revolutie op de vlucht zijn. Te weinig bekommert hij zich om zijn eigen bijdrage aan de vooruitgang.
Bovendien is daar in Begin van een onbekend tijdperk zijn venijnige beschrijving van een redevoering van Lenin. De grote voorman dwingt met zijn visionaire woorden ieders respect af, dat kan ook bij Paustovskij niet missen. Maar dan verdwijnt Lenin langzaam uit het beeld om plaats te maken voor een man onder zijn gehoor, een eenvoudige soldaat die niets anders aan zijn hoofd heeft dan de vraag of hij ooit zijn vrouw en kinderen levend en wel zal terugvinden. Hoe duidelijker deze soldaat gestalte krijgt, hoe verder Lenin verschrompelt. In De sprong naar het Zuiden slaat de balans definitief door. Paustovskij's geloof gaat niet verder dan de geur van schoensmeer en de kleur