Heel anders ziet de poëzie van Robert Anker er uit, al is hij net als Van Hoore en andere collega's graag op reis. ‘Er wordt in deze bundel heel wat afgereisd, maar waar naar toe? En is er aankomst’ vraagt iemand zich op de flaptekst af. In tegenstelling tot Van Hoore neemt Anker geen genoegen met een panoramisch uitzicht en de eigen beelden en associaties die hem daarbij te binnen schieten. Zijn poëzie is minder oppervlakkig, ook minder zoet voor oog en oor. Uit alles blijkt dat hij de nectar en edik van het symbolisme in flinke teugen tot zich heeft genomen. Hij zoekt achter de schone schijn der dingen steeds naar het wezenlijke, wat dat dan ook moge zijn. Bijgevolg komt in Van het balkon, zijn tweede bundel, meer het reizen zelf dan de plaats van aankomst aan de beurt.
Anker behoort tot de huisdichters van De Revisor, iets wat vooral tot uiting komt in zijn neiging om het concrete abstract te maken. Zelden kom je bij hem een alledaagse regel tegen, al komen de erin beschreven ervaringen steevast uit de heuse werkelijkheid. Een sterk voorbeeld daarvan geven de beginregels van het gedicht ‘Verdwaald in Mani’: ‘Het hoofd regeert en stuurt de auto / de kaart uit, zoekt naar wegen voor een hart / dat onderweg is kwijktgeraakt. / De kinderen bezingen de limiet / van bijna maar niet helemaal.’ Het is de reis van hoofd naar hart, van verstandelijke waarneming naar emotionele beleving, die wordt ondernomen. Maar de echte emoties laten zich moeilijk verwoorden en het resultaat is voor de lezer dan ook vaak een beetje omgekeerd: het lijkt of Anker van menselijkheid op weg is naar ontmenselijking. Dat althans voel ik in de algebraïsering van zo'n reisliedje als ‘We zijn er bijna (bis) maar nog niet helemaal’. Niet dat dit een nadeel is, maar voor het eigen hart bedoeld, klopt Ankers poëzie toch in eerste instantie aan bij het hoofd van de lezer.
Terug naar de Natuur, zou je zijn streven kunnen samenvatten. Natuur met een vette hoofdletter om de dubbelzinnigheid van het begrip te onderstrepen: terug naar de verloren landschappen, terug naar de eigenlijke staat der dingen. Of het er iets mee te maken heeft weet ik niet, maar Anker lijkt terug te kunnen blikken op een heerlijk landleven. Bijvoorbeeld in ‘Bel air’ uit de afdeling ‘Uit het dorp’ (een even ambiguë titel als Van het balkon):
Trompetter is nu dood, zijn Chevrolet
natuurlijk schroot. Ik stijg er weer uit op,
maar houd me groot, opzij in de coulissen.
Oktoberlicht en land om te verliezen.
Gekloofde hand om een ivoren stuur:
ik raak steeds verder buiten dorpsverband.
Voor al dat landschap heb ik geen verstand.
De watertoren, aan de rand een teken,
is in zijn steen te klein voor de verbeelding.
Stroomt je hoofd? Zit stil, het vult je ogen.
Ik rooide wel de bollen op zijn land:
gebukt over de eindigheid der regels,
stolt het denken, bij zoveel tijd, bij zoveel
zon en wind. Wat je hand vindt.
In zo'n gedicht verstrengelen alle dingen zich. Het terugkeren naar het land van je jeugd geschiedt niet onbelemmerd, er is ook nog een volwassene die over de schouder meekijkt naar de eertijds onbewolkte lucht. Dat tenslotte het bucolisch rooien van bollen toch weer uitmondt in het literair rooien van het verleden, zegt genoeg, de echte thuiskomt vindt pas plaats in het gedicht.
Opvallend aan de gedichten ‘uit het dorp’ is de vrij strenge vorm waarin ze zijn geschreven. Ze hebben iets weg van sonnetten waarin kwatrijnen en sextet zijn herverkaveld. Ook zijn ze tamelijk metrisch (jambische vijfvoeten zelfs) en maken ze soms gebruik van eindrijm, naast veel binnenrijm (dood, schroot, rood in ‘Bel air’ bijvoorbeeld).
Anker's consequente streven naar verdieping van zijn eigen waarnemingen bevalt mij wel, al vind ik dat hij in zijn langere gedichten een zware wissel trekt op het inlevingsvermogen van de lezer. Ook leunt zijn elliptische en telegramstijlachtige syntaxis mijns inziens sterk op reeds bestaande poëzie (van Zuiderent bijvoorbeeld) en proza (van Krol). Maar het zijn eigen slechte invloeden en hij heeft er een duidelijk eigen bedoeling mee.
Van Hoore en Anker belichamen twee sympathieke mogelijkheden van reislustige poëzie, de simpele concrete en de complex mystieke. De een komt aan en wordt melancholiek, de ander blijft onderweg en tracht zijn draai te vinden. Helemaal goed komt het toch nooit, dus blijven ze uiteindelijk maar in hun gedichten wonen.
■