Een vreemd kereltje
Eveneens helder geformuleerd, maar volstrekt duister van bedoeling, is de kleine roman Het rijk alleen, het tweede boek van Errit Petersma na zijn psychologisch-filosofisch-sociologisch verward debuut Stukjes van de wereld (1981). Iedere schrijver mag van mij de complete gekte van zich zelf of zijn personages omstandig te boek stellen, als er maar systeem in zit. Het rijk alleen gaat over zo'n systeembouwer, de jongen Wijnand, die als kind van zijn vader te horen krijgt dat zijn overleden moeder in de hemel woont. Wijnand neemt met zo'n vage aanduiding geen genoegen; hij ontwikkelt zich tot een briljante leerling en ontwerpt een systeem dat het heelal in kaart brengt. Hij wordt een vreemd kereltje kortom, dat zich geheel in een eigen universum terugtrekt. Tot zover is alles nog wel redelijk begrijpelijk en verklaarbaar: Wijnands afwerende houding tegenover het huismeisje Els dat voor de vader de rol van zijn overleden vrouw wil spelen, zijn clandestiene bezoeken aan een stervende oude vrouw in het plaatselijke ziekenhuis, zijn fascinatie voor de Noordzee (de roman speelt zich af op Walcheren); er zit nog (psychologisch) systeem in: ‘De lange dagen rond de begrafenis had Wijnand aan de boulevard gelogeerd, waar zijn kamertje uitzag op zee: de Noordzee, donker en mannelijk, als een sterke zoon van Njord. Hij was bang voor haar; voor hem zou hij later zeggen. De Noordzee, hij had hem niet getroost, hem niet toegeruist met tedere woorden, hem niet gewiegd in moederlijk erbarmen. De noordelijke zeegod had gefronst en hem met noordwestenwind toegebruld dat hij sterk moest zijn.’ Mooie taal, maar betekent het ook wat?
De gecompliceerde relatie met zijn vader krijgt een hoogtepunt in de beschrijving van de voettocht die beiden na Wijnands eindexamen maken in de Alpen. Een overtuigend hoofdstuk: vader en zoon leveren strijd met barre weersomstandigheden - een metafoor voor de finale krachtmeting tussen beiden; beiden zijn, ieder op eigen manier, verliezers. Terug in Nederland ‘waren de ongeschreven wetten hersteld, de oude normen en taboes weer aanvaard. De kaarten en reisgidsen waren in een bureaula gestopt, de vuile kleren buiten de deur gereinigd, de bergschoenen in het vet gezet, de rugzakken op zolder geborgen (...) Op de voettocht waren wij niet teruggekomen. Wel had ik opgebiecht dat de foto's mislukt waren.’ Een bijna Hermansiaans einde van het eerste deel van de roman. Helder geschreven, maar betekent het ook wat? Misschien als Petersma het hierbij had gelaten: dan had hij een redelijk samenhangend verhaal geschreven.
In het tweede deel van de roman slaat de gekte toe. De vader bezoekt zijn zoon die in een soort elektronisch gemanipuleerde inrichting blijkt te verblijven waar hij ‘de compositie van de wereld’ voltooit. Werkelijkheid en (science)fiction lopen dooreen, symboliek stapelt zich op symboliek. Speelt de vader het waanzinnig spel van zijn zoon mee, of is vader zélf ook...? Enfin, de roman eindigt in vreemde visioenen. Wijnand vertelt een verhaal over het martelen en vierendelen van een overmeesterd meisje; Wijnand eindigt in een situatie waarin een naakte vrouw hem meedogenloos masturbeert (‘Zou zij hopen dat er onder zijn huid een gevangen dier leefde, dat nog wild kon bewegen?’) en hem dwingt haar ‘bittere vlees’ te strelen: ‘Het is alsof hij over de Noordzee staart. Aan de andere kant ligt het beloofde land, waarvan zij ooit had gesproken en waar de mensen zouden zingen. Hij had er niet in geloofd, omdat hij een ander was, geen prins of sterke held, die haar ondersteunt op het rulle zand, over de golven tilt en de monsters trotseert.’
Tja, dacht Roland Holst ooit in een winter aan zee: ‘Eens liep zij hoog te spreken / langs de Noordzee’; tja, denk ik, waar haalt Petersma al die opgestapelde symbolische onzin vandaan? Wat in het beloofde land van Anton Brand té expliciet werd geformuleerd, blijft hier quasidiepzinnig en suggestief: een spel zonder systeemregels dat door allerlei (literaire, psychologische) verwijzingen pretendeert (hermetische) literatuur te zijn, maar dat allerminst is. Geloof ik.
■