Een bitse Anna Achmatova
Het kleine bloknootje van Lidija Tsjoekovskaja
Ontmoetingen met Anna Achmatova door Lidija Tsjoekovskaja Vertaling Christien Warmenhoven Nawoord Joseph Brodsky Uitgever: De Arbeiderspers, Privé Domein, 367 p., f56,50
Maarten 't Hart
Wie de gedichten van Anna Achmatova kent, zal zich verbazen over deze korte verslagen van ontmoetingen en gesprekken die Lidija Tsjoekovskaja met haar had. In haar gedichten, waarvan er een aantal in Nederlandse vertaling te vinden zijn in Kwartet (Van Oorschot, vertaling Charles B. Timmer) en In andermans handen (Meulenhoff, vertaling Hans Bolland), lijkt zij een schuchtere, vriendelijke, verlegen vrouw. Haar hoofdthema is het voorjaarsachtige begin van de liefde tussen de seksen. Zij schreef daar ingetogen, haast kwetsbare poëzie over, die je het idee geeft te maken te hebben met een persoonlijkheid als de Nederlandse dichter Leopold.
Uit deze ontmoetingen blijkt wel anders. Daarin is ze niet zelden een bitse vrouw met nogal apodictische meningen. Zo vertelt Lidija Tsjoekovskaja over een bezoek: ‘Het onderwerp van haar woede is vanavond Pnin (ik heb haar dat boek onlangs gebracht). Het boek bevalt haar absoluut niet en met betrekking tot haarzelf vond ze het een smaadschrift.’ Nu weten we helaas niet wat Anna Achmatova zelf precies over het boek gezegd heeft, maar dit harde oordeel over het meest ontroerende boek van Nabokov - daarin herken ik niet de dichteres van Requiem. Dat geldt ook voor haar oordeel over Dokter Zjivago van Pasternak. Ze zegt volgens Tsjoekovskaja: ‘Ik heb de roman van Boris Leonidovitsj helemaal gelezen. Er zitten volkomen onprofessionele pagina's tussen. Ik denk dat Olga (Ivinskaja) die heeft geschreven. Lacht u niet. Ik meen het. U weet, Lidija Kornejevna, dat ik nooit enige redactionele pretentie heb gehad, maar hier had ik de neiging een potlood te pakken en de ene bladzijde na de andere door te schrappen... zijn personages zijn levenloos, verzonnen.’ Wel vindt ze dat er in de roman landschapsbeschrijvingen voorkomen die hun gelijke in de Russische literatuur niet hebben. Ook over Hemingway zegt ze soortgelijke, mijns inziens nogal absurde dingen. Over Sjklovski heet het zelfs: ‘Ik heb nog nooit iemand gezien die minder geschikt is voor literaire arbeid.’ En direct daarna, over Tvardovski: ‘Een nieuwe leugen. Zoiets schandelijks heb ik van mijn leven nog niet gelezen.’
Anna Achmatova
foto: Moisei Nappelbaum (1925)
Eerlijk gezegd denk ik dat wij een nogal vertekend beeld krijgen van Anna Achmatova. Lidija Tsjoekovskaja zegt zelf: ‘Ik had alleen benul en kracht genoeg om mijn ontmoetingen met Anna Andrejevna direct op te schrijven, maar ook die aantekeningen bezitten niet het juiste niveau, of liever de juiste diepte. Ik schreef inderhaast, op een klein bloknootje, voor het slapen gaan in bed of zelfs op de gang van het Instituut voor literatuur in de vensterbank.’ Ze zegt dat over bepaalde aantekeningen, maar ik denk dat het voor allemaal geldt. Behalve dat de aantekeningen niet ‘het juiste niveau’ bezitten, hebben ze, vanuit een onbevooroordeelde kijk op Anna Achmatova, ook niet de gewenste objectiviteit. Ik denk dat Lidija Tsjoekovskaja Anna Achmatova eigenlijk niet zo erg graag mocht. Omgekeerd idem, geloof ik, want Anna wilde tien jaar lang, van 1942 tot 1952, niets met Lidija te maken hebben. Uit het boek blijkt duidelijk dat dat bij Lidija kwaad bloed heeft gezet. Vandaar dat ik denk dat daarom zo'n kribbige vrouw uit deze pagina's te voorschijn komt.
Misschien is dat nog aan iets anders te wijten. Lidija Tsjoekovskaja was, zo blijkt uit dit boek, hevig verliefd op Boris Pasternak. Ze haatte de vrouw van Pasternak (‘Hoe moet ik vandaag de gebruikelijke grofheid van Zinaïda Nikolajevna Pasternak verdragen’). Ze was diep bedroefd toen Pasternak stierf. Pasternak is voorkomend en hartelijk tegen haar, maar meer niet, lijkt het. Tussen Pasternak en Anna Achmatova heeft zich ook een en ander afgespeeld. Het is, kortom, alsof Lidija enigszins jaloers is op Anna Achmatova. Ook dat kan haar oordeel beïnvloed hebben.
Ten slotte kan Anna's kribbigheid te wijten zijn aan de omstandigheden waaronder zij, en ook Lidija, moesten leven. Zelf zegt Anna Achmatova daarover: ‘Wat wij hebben meegemaakt, en dat geldt voor ons allemaal, want de folterkamer dreigde voor iedereen, dat is in geen enkele literatuur vastgelegd. De drama's van Shakespeare, al die opzienbarende misdaden, hartstochten, duels - zijn kinderspel vergeleken met het leven van ieder van ons.’ En even daarna de onvergetelijke woorden: ‘Straks komen de arrestanten terug en zien twee Ruslanden elkaar in de ogen: het ene dat gevangen heeft gezet en het andere dat gevangen heeft gezeten.’
Ontmoetingen met Anna Achmatova is een wonderlijk boek. Men begint het te lezen uit interesse voor Anna Achmatova. Men hoopt meer over haar poëzie te weten te komen, over haar leven, over haar lijden. Maar die verwachtingen worden alle min of meer beschaamd. Al spoedig raak je meer geïnteresseerd in een gecompliceerde verhouding tussen twee vrouwen, en in de even gecompliceerde relatie van die twee vrouwen met Pasternak. Ik denk dat we in feite maar weinig te horen krijgen over wat zich echt heeft afgespeeld, en dat we alleen iets van de buitenkant zien. Die buitenkant is interessant genoeg, geeft van alles te raden en te denken, maakt steeds nieuwsgieriger, en laat ons ten slotte enigszins teleurgesteld achter omdat we nog zo veel moeten gissen. Hoeveel te raden geeft niet die beschrijving van Lidija's eerste ontmoeting (pag. 292) met Pasternak!
Het nawoord van Joseph Brodsky, die in de laatste jaren van haar leven met Anna Achmatova bevriend is geweest, en de kroniek van het leven van Anna die op het nawoord volgt, bevat, goed beschouwd, meer informatie over de dichteres dan wat Lidija Tsjoekovskaja over haar schrijft. Haar Ontmoetingen kan men beter lezen als een verbazingwekkende, psychologische roman.
■