In de ban van de waanzin
Indrukwekkende documentaire van ‘gestoorde teksten’
Raster 24/1983 Tijdschrift in boekvorm Gestoorde teksten Eindredactie van dit nummer: J.F. Vogelaar Uitgever: De Bezige Bij, 326 p., f29,50
Cyrille Offermans
Waanzin en moderne kunst zijn in de volksmond haast één pot nat. Evenals de geestelijk gestoorde drukt menig kunstenaar zich immers uit in een soort geheimtaal, slechts toegankelijk voor geschifte soorten lotgenoten. Het verschil is hoogstens dat de een niet beter weet, terwijl de ander dat met opzet doet - gek zijn ze allebei. Slechts weinigen hebben oog en oor voor het verdriet en de woede, de kennis en de kritiek die in abnormale uitdrukking aan de oppervlakte komen; ‘miniem is het aantal geaarde mensen dat werkelijk bereid is geloof te schenken’, schreef een anonieme broeder in 't kwaad.
In het buitenland ligt dat een beetje anders. In Frankrijk en Duitsland bestaat er al meer dan een halve eeuw een niet primair klinische belangstelling voor het creatieve werk van geestelijk gestoorden, zowel van de kant van de kunstenaars als van de kant van de psychiatrie. De surrealisten staken hun sympathie voor dat werk niet onder stoelen of banken, psychiaters begonnen het te verzamelen. Pioniersarbeid werd verricht door Hans Prinzhorn, een psychiater uit Heidelberg, die omstreeks 1920 zo'n zesduizend tekeningen, schilderijen, sculpturen en bewerkte voorwerpen van geïnterneerden bij elkaar bracht. Prinzhorn was ook een van de eersten die aan die uitingen artistieke waarde toekende. Iets soortgelijks deed Alexander Mette in 1928 voor de schriftelijke uitingen van de schizofreen in Über Beziehungen zwischen Spracheigentümlichkeiten schizophrener und dichterischer Produktion.
In de jaren dertig werd het werk van de psychiatrische patiënt en de experimenterende kunstenaar minder genuanceerd met elkaar in verband gebracht, de nazi's gooiden het op één hoop. Om het te verbranden. Dat er met die altijd voor gezond gehouden opvattingen ook iets niet helemaal in de haak was, kon na de miljoenenmoord moeilijk nog ontkend worden: de werkelijke waanzin bleek zich in het hart van de redelijkheid te hebben genesteld. Vandaar dat de explosies van creativiteit direct na de oorlog ook tot een herwaardering van de waanzin leidden, zij het andermaal bij bedroevend weinigen. Antonin Artaud, die zelf negen jaar in een inrichting had gezeten, publiceerde in 1947 een boek over Van Gogh met de veelzeggende titel Van Gogh, le suicidé de la societé (zelfmoordenaar door de maatschappij). Jean Dubuffet verzamelde schilderijen van gestoorden en liet er zich in zijn eigen werk door inspireren. Naar analogie van de term ‘art brut’, waarmee Dubuffet zijn werk buiten het domein van de gevestigde kunst wilde situeren, zou Michel Thévoz later spreken van ‘écrits brut’ ter typering van pathologische geschriften. Maar dan zijn we al aangeland in de tijd waarin de boeken van Bataille, Foucault, Derrida, Deleuze en Guattari de gemakzuchtige tweedeling redelijkheid-waanzin tot in de fundamenten hebben ondergraven.
Eindelijk is er nu ook in ons land een boek verschenen met gestoorde teksten. Dat boek, vermomd als een aflevering van het tijdschrift Raster, is samengesteld door J.F. Vogelaar, de aangewezen persoon voor dit werk. Vogelaars belangrijkste boeken, Raadsels van het rund en Alle vlees, zijn immers onder meer pogingen de geschiedenis van de waanzin met literaire middelen in kaart te brengen: hij eist er recht van spreken op voor alles wat er ooit uit naam van het gezonde verstand werd weggesneden en onderdrukt. Daarnaast schreef Vogelaar over geestverwanten als Heinrich Anton Müller, Robert Walser, Roussel en Joyce. Laat ik het maar meteen zeggen: dit boek is niet alleen een uitstekende theoretische introductie in het verschijnsel gestoorde tekst, het bevat ook een verzameling ‘gevallen’ van allerlei aard en origine die althans mij, zacht gezegd, niet onberoerd hebben gelaten.