Taaltje, stijltje, kunstje
De eerste twintig jaar van Total Design
Ontwerp: Total Design door Kees Broos Uitgever: Reflex, 96 p., f35, -
Vanaf 30 april is in Museum De Beyerd in Breda een tentoonstelling te zien gewijd aan Total Design. Het boek kost daar f30, -
Piet Schreuders
Er zijn mensen die zich ergeren aan het onhandige telefoonboek; er zijn mensen die de folders van het Holland Festival niet kunnen lezen; er zijn mensen die geen museum meer bezoeken vanwege de smakeloze tentoonstellingsinrichting en affiches; het interieur van banken en postkantoren brengt sommige mensen tot razernij.
Grote en kleine ergernissen, waarvan er zo veel zijn in een mensenleven. Als je kunt, ga je ze uit de weg. Maar wat moet iemand doen voor wie schoonheid, harmonie en stijl nog iets betekenen en daarbij toevallig in Nederland woont? Emigreren, of steeds maar de andere kant op kijken?
De vormgeving van alles om ons heen (meubels, kranten, huizen, boeken, affiches, handelsmerken) staat ter discussie. Een paar jaar geleden ontrolde zich een verwoede, zij het wat vage pennestrijd onder weekbladcolumnisten over ‘de nieuwe lelijkheid’ van ongewenste zaken als de nieuwe cijferzegels, de kantoorpanden van Van Gool en het nieuwe telefoonboek. Prettige onderwerpen, want het waren duidelijk afgeperkte eenheden, waartegen, zij het dan vergeefs, een geïnspireerde strijd kon worden gevoerd. Maar in de werkelijke wereld ging alles gewoon door. Het slechtst denkbare ontwerp voor een Amsterdams stadhuis/muziektheater werd gebouwd, de koningin kreeg het lelijkst denkbare staatsieportret en het landhuis Kareol ging tegen de grond.
Waren het uitwassen van de vernieuwingsdrang die in iedere cultuur moet bestaan, wil deze niet doodbloeden, of was er iets wezenlijk mis met de cultuur zelf?
Ik heb zoëven het boek Ontwerp: Total Design gelezen en heb oog in oog gestaan met het grote niets. In dit boek, waarin met veel plaatjes en een beetje tekst een overzicht wordt gegeven van twintig jaar Nederlandse ontwerpen, is te zien wat er gebeurt als een absurd idee gelanceerd wordt, in de mode raakt, her en der wordt overgenomen en uiteindelijk tot instituut verheven. In het boek worden we pijnlijk geconfronteerd met de wijze waarop een belangrijk deel van de overheid, het bedrijfsleven en vooral ook onze culturele bolwerken zich in de luren hebben laten leggen door de verkooppraatjes van een clubje hardwerkende ‘vormgevers’.
Dat clubje bestaat behalve uit Wim Crouwel - die het meest naar buiten treedt in interviews en discussies - uit Benno Wissing, Ben Bos, Jolijn van de Wouw, Daphne Duijvelshoff, Wim van der Weerd, Jurriaan Schrofer, Jelle van der Toorn Vrijthoff en Paul Mijksenaar. (Dat ook Anthon Beeke van 1977 tot, ik meen, 1981 van de TD-directie deel uitmaakte, wordt niet vermeld, al valt zijn naam meermalen in de illustratiebijschriften). Behalve de genoemde ontwerpers is er een grote groep die voor korte of langere perioden aan het bureau verbonden zijn geweest; achter in het boek worden in totaal 147 namen genoemd. In 1968 liep het aantal medewerkers tegen de zestig, tegenwoordig bestaat het bureau uit tweeëndertig man (m/v).
In 1963 zetten Wim Crouwel, Friso Kramer en Benno Wissing het bedrijf ‘TD Associatie voor Total Design’ op, zakelijk ter zijde gestaan door Dick en Paul Schwartz. De doelstelling werd als volgt omschreven: ‘Het ontwikkelen en uitwerken van ideeën betreffende vormgeving op alle gebieden, teneinde waar mogelijk een eenheid van gedachten (“total design”) hierin tot stand te brengen.’ De stijl van de frasen waarmee Total Design - TD voor vrienden - haar arbeid voortdurend zou begeleiden was daarbij in eerste aanzet al vastgelegd. Het woord ‘ontwikkelen’ was na die eerste beginselverklaring niet meer weg te branden: vignetten, affiches, bewegwijzeringsystemen en boekomslagen worden sindsdien door TD niet bedacht, getekend, ontworpen, uitgekakt of uitgebraakt, zij worden ontwikkeld. IJverig wordt er gevisualiseerd, door multidisciplinaire teams, met fijnmazige werkmethoden.
Wim Crouwel
Hoe wordt in TD-taal de taak van het eigen bedrijf geformuleerd? ‘Het omgaan met tekst en beeld, met object en ruimte... processen visualiseren... bedoelingen verbeelden... ruimtelijke situaties ontwikkelen... structuur brengen in visueel materiaal.’ Hoe lachwekkend ook, dit gekwebbel heeft een overdonderend succes gehad. Het blijkt maar al te goed te passen bij de mentaliteit van bedrijfsleidingen en bij de kool-en-geit-sparende taaltjes van kunstambtenaren. De TD-taal zorgt voor een papieren rookgordijn dat prachtig aansluit bij de cultuur van stencils, nota's, notities, verkenningen en voorlopige inventarisaties zoals die in de jaren zestig ontstond, en die nog steeds stand houdt.
Ik heb Wim Crouwel een paar keer ontmoet en in het openbaar horen spreken. Een sympathieke, intelligente, geestige man, die goed formuleert en meeslepend kan vertellen over zijn werk en dat van anderen. Het is me dikwijls overkomen dat de uitspraken waarmee hij dat werk toelicht of verdedigt, me buitengewoon zinnig leken. Misschien komt dat doordat Crouwels beschouwingen, hoe wetenschappelijk ze ook klinken, eigenlijk nooit wetenschappelijk kunnen zijn omdat ze nooit mogelijkheden uitsluiten, maar alleen algemeenheden aangeven. ‘Het is veel belangrijker,’ schreef Crouwel bij voorbeeld in 1974, ‘om alledaags drukwerk zoals overheidsformulieren, telefoongidsen, leerboeken, dienstregelingen, informatiekranten, pamfletten enz. door een ontwerper te laten verzorgen.’ Daar valt weinig tegenin te brengen, al is de vraag of die ontwerper dan in alle gevallen W. Crouwel moet heten. ‘Je moet als bemiddelaar niet trachten de boodschap beter over te brengen dan degene die de boodschap uitzendt. Ik zeg het met nadruk: een boek wordt nooit beter door de typografie.’ Is dit soms een vrijbrief om voortaan boeken slechter te maken door de typografie?
Behalve het taaltje, heeft ook de visuele stijl van TD zich van haar succes verzekerd. ‘We lieten,’ vertelt Benno Wissing terwijl hij terugblikt op de historie van zijn bureau, ‘alle grafische produkten in hetzelfde lettertype zetten met zgn. Engelse regelval en nauwe woordspatie.’ De catalogus schrijft: ‘Bij de bestaande lettertypen is er een select aantal waarmee het bureau wil werken.’ Zo is er ook een beperking op andere grafische terreinen: men wil liever met foto's werken dan met tekeningen, en voorts zien we veel vergrote rasterpunten, dunne lijnen, hard afgedrukte foto's, uit streepjes opgebouwde illustraties. In een enkel geval moet zo'n beredeneerde werkwijze tot een stijlvol resultaat leiden en dat gebeurt dan ook, maar meestal zien de produkten er ‘bedacht’ en armzalig uit. De gedachtenkronkel die opvalt in alle theoretische verhandelingen van TD is dat de vormgeving ‘de boodschap’ nooit in de weg mag staan en daarom neutraal, zich zelf wegcijferend moet zijn... en dus, voegt men er zwijgend aan toe, gebruiken wij de Univers medium, Engelse regelval, nauwe woordspatie enzovoorts. Wie zegt dat deze grafische oplossing niet door veel mensen als lelijk, dus als storend voor de boodschap, wordt ervaren?
Hoeveel wetenschappelijke verhandelingen, leesbaarheidstests, interviews, onderzoeken en nota's men bij TD ook over deze kwestie laat circuleren, nooit zal ik erdoor worden overtuigd van de noodzaak van juist déze stijl. Deze nieuwe esthetiek (die met strikt niet-esthetische eisen wordt binnengehaald) is aanmatigender en tyrannieker dan die van alle voorgaande stijlperioden, de Jugendstil inbegrepen. Het ‘total design’ van TD is net zo extreem, esoterisch, hobbyistisch en sfeerbepalend als Jugendstil. Hoe heftig Wim Crouwel het ook ontkent, TD brengt een stijl als iedere andere. Ik zou het zelfs eerder een stijltje willen noemen. Een voorbeeld: bij het ontwerpen van gemeentewapens (in TD-taal: ‘beeldmerken die deel uitmaken van het identiteitsprogramma van een gemeente’) koos men in het geval van Capelle aan den IJssel