Leven om de tijd door te komen
Salvatore Satta's geschiedenis van het Sardijnse platteland
De dag des oordeels door Salvatore Satta Vertaling: Frida De Matteis-Vogel Uitgever: Meulenhoff, f 42,50
Cok van der Voort
Als Salvatore Satta in 1975 sterft, betekent dat voor de buitenwereld in de eerste plaats het heengaan van een beroemd rechtsgeleerde, wiens juridische studies en essays internationale bekendheid genoten, en die jarenlang burgerlijk procesrecht had gedoceerd aan de universiteit van Rome. Dat hij ook op literair gebied zeer veel te betekenen had, wist niemand, zelfs zijn naaste verwanten niet.
Pas na zijn dood ontdekt men het helaas onvoltooide manuscript van De dag des oordeels, waaraan Satta de laatste jaren van zijn leven had gewerkt, zonder de bedoeling het ooit te publiceren. Gelukkig is dat wel gebeurd, en gelukkig bestaat er nu ook een Nederlandse vertaling, een heel mooie vertaling trouwens, waarin alle elementen van het origineel volledig tot hun recht komen: de strakke stijl, de beheerste emoties en de verscholen ironie van de verteller, maar vooral de beeldende kracht die zo sterk is in dit boek, dat je als lezer meer met je ogen dan met je oren ervaart.
De dag des oordeels draagt weliswaar de naam roman, maar is in wezen veeleer een reeks herinneringen aan mensen, situaties, riten en mythen van de Sardijnse maatschappij op het breukvlak van oud en nieuw rond de eeuwwisseling. Prototype van deze archaïsche, verstarde samenleving die zich, uit minachting maar vooral ook uit angst voor de ‘wijde wereld’, net als een egel steeds meer in zich zelf sluit, is Don Sebastiano Sanna Carboni, een welgesteld notaris en hereboer, die met zijn vrouw, Donna Vincenza, en zeven zonen een statig huis bewoont in het stadje Nuoro. Don Sebastiano bezit autoriteit en de enige reden daarvoor is zijn rijkdom (net zoals de goedertierenheid van een ‘zieleherder’ uitsluitend wordt afgemeten aan geld), dit in tegenstelling tot de overige bewoners van de streek, herders en boeren die straatarm zijn. Toch wordt deze situatie niet als onrechtvaardig gevoeld, omdat Don Sebastiano rijk is geworden ‘met zijn eigen handen’ en de boeren weliswaar arm zijn maar dat niet merken, aangezien ze nooit rijkdom hebben gekend. Wat Don Sebastiano echter gemeen heeft met alle anderen sardijnen, rijk of arm, is de sterke hang naar traditie: alles moet blijven zoals het is, gewoon omdat het altijd zo geweest is; het heden bestaat louter en alleen uit het verleden en het verleden is de enige leidraad voor de toekomst.
Salvatore Satta
Het hele leven is een ritueel, of het nu gaat om broodbakken, wijn maken, de klokken luiden of aktes opstellen, zoals Don Sebastiano plichtmatig doet, omdat hij het altijd gedaan heeft, ook al betreft het ‘contracten die de heren van het vasteland afsloten om de bossen te mogen omhakken en het eiland te mogen verwoesten’.
De mensen, en vooral de vrouwen, leven slechts ‘omdat er plaats is’, omdat ze de tijd tussen geboorte en dood moeten doorkomen; aangrijpend en tegelijkertijd benauwend is dan ook de sfeer die wordt opgeroepen in het huis van vier ongetrouwde zusters, die elke dag op hetzelfde uur bezoek ontvangen van andere ongetrouwde vrouwen uit de buurt: ‘Daar zaten ze dan, onbeweeglijk terwijl het in de kamer langzaamaan donker werd omdat er bespaard werd op het licht, tot ze tenslotte niet meer dan schaduwen waren, stomme getuigen van een wachten op iets dat niet kwam;’ ten slotte gingen ze ‘de een na de ander weg, om dezelfde reden als waarom ze gekomen waren: ze hadden twee uur van hun leven gesleten en anderen geholpen die te slijten.’ Hoe sterk de traditie ook is geworteld, toch blijkt het ‘nieuwe’ niet helemaal geweerd te kunnen worden uit deze gesloten wereld: soms trouwt er een Sardijn met een ‘vastelandse’, en ook vastelandse voorzieningen, als waterleiding en elektrische straatverlichting, doen schuchter hun intrede, hoewel de echte Nuorezen ‘dat water dat door buizen loopt’ blijven wantrouwen en niet veel op hebben met ‘die kaarsen die op hun kop kunnen branden’. Maar de belangrijkste, en volgens vele Nuorezen, de meest verderfelijke broedplaats van nieuwe denkbeelden, is het dorpscafé, waar studenten breeduit de socialistische krant Avanti zitten te lezen en ‘spreken over een zekere Marx, over revolutie, over socialisme...’ ideeën die loze ideeën gebleven zouden zijn, als meester Bellisai, een nietszeggend maar ambitieus onderwijzertje, ze niet ‘in het Nuorees had vertaald’: hij zet een verkiezingscampagne op touw en zijn gloedvolle redevoering tot het volk van Nuoro, waarin hij belooft de boeren te bevrijden uit hun slavernij, wordt ontvangen met
een luid gejuich, niet alleen van de boeren echter: ‘het waren de zoons van Don Sebastiano, Don Pasqualino en de andere burgers van Nuoro, die stormachtig juichten voor de tribuun.’ Voor Don Sebastiano is de gedachte dat de nieuwe ideeën een wig hebben gedreven in het bolwerk van zijn eigen gezin, een hevige schok, maar Donna Vincenza, die veel intelligenter is dan haar man, ziet het gedrag van haar zoons juist als teken van zwakheid: net als de boeren, die enige dagen later even onstuimig juichen voor de tegenstander van meester Bellisai, omdat ook hij zulke prachtige geluiden liet horen uit zijn keel, zullen ook haar zoons met alle winden meewaaien en niet opgewassen zijn tegen de wereld. Dat haar bange vermoedens bewaarheid worden blijkt vooral uit het schrijnende - maar prachtig beschreven - verhaal van zoon Ludovico, die weliswaar een advocatenkantoor opent maar zo'n angst heeft voor het leven, dat hij nooit iets doet: ‘Dat was zijn roeping: altijd wachten met beginnen, buiten de werkelijkheid blijven...’
De enige figuur die wel iets onderneemt is Pietro Catte: zich rijk wanend door een armzalig erfenisje, wil hij ‘beter brood eten dan van graan gemaakt wordt’, en dus trekt hij naar het magische Milaan waar hem echter binnen een paar dagen zijn hele fortuin afhandig wordt gemaakt. Berooid keert hij terug naar Nuoro, waar hij de verloochening van zijn afkomst moet bekopen met de dood: gedreven door de duivel zelve verhangt hij zich aan een eik; een gruwelijke ervaring die voortleeft bij alle Nuorezen als een soort visioen, als de Dag des Oordeels.