Zwartrood
Vrijwel in alle Opmerkingen over de kleuren leest men de typische hersenspinsels van de Wittgenstein der Filosofische onderzoekingen. Men moet Wittgensteins visie op de kleuren dan ook in verband brengen met zijn theorie van de taalspelen. De manier waarop men kleuren waarneemt, is afhankelijk van de omgeving waarin zij voorkomen en van het begrippelijk apparaat waarmee de waarnemer opereert. Het woordgebruik dat men met betrekking tot de kleuren hanteert, is bijzonder vaag. Dat komt vooral omdat het kleurenzien nu eenmaal niet behoort tot de eenvoudige, logisch duidelijke waarnemingen. Het begrip kleur zelf is onduidelijk - ‘Het zuivere kleurbegrip is er niet,’ decreteert aforisme nummer 73. De verheldering die Wittgenstein in deze oeverloze verbale vaagheid wil aanbrengen, geschiedt in de omgang met de taal zelf. Zoals de vertaler van deze Opmerkingen over de kleuren in zijn ten dele cryptisch, ten dele belangwekkend nawoord schrijft: ‘Inzicht geven in de betekenis van woorden door met de woorden om te gaan, vergroot onze impliciete kennis van de begrippen: Wittgensteins logica is “knowledge by acquaintance”.’
Maar Wittgensteins opmerkingen, en vooral zijn vragen, zijn niet zuiver logisch - evenmin als ze strikt empirisch zijn. Het zijn vragen die verhelderd worden, dat wil zeggen: betekenis krijgen, door voorbeelden die een bepaald aspect van de kleurenproblematiek belichten. Al deze belichte aspecten samen vormen daarom nog geen wetenschap van de kleur. ‘Wij willen niet tot een theorie van de kleuren komen (noch een fysiologische, noch een psychologische),’ leest men in het aforisme 22 dat, curieus genoeg, letterlijk wordt herhaald in aforisme 188 - een slordigheid van de tekstbezorgster, Elisabeth Anscombe?
Wittgenstein maakt ons met zijn talrijke vragen en voorbeelden duidelijk dat men de kleuren enkel kan zien in een bepaald systeem. De onmogelijkheid zich een roodachtig groen, een blauwachtig oranje, een geelachtig paars, of zwartrood voor te stellen, is het gevolg van de logische of grammaticale onmogelijkheid van dergelijke kleursoorten - en niet het omgekeerde! ‘Men spreekt van een “donkerrood schijnsel”, maar niet van een “zwartrood”,’ heet het in aforisme 227. En vijftig nummers verder: ‘“Donkerrood” en “zwartrood” zijn niet gelijksoortige begrippen.’ Wittgensteins aforismen mogen dan, zoals Wijdeveld opmerkt, een heldere zinsbouw vertonen en alledaagse woorden gebruiken, de moeilijkheidsgraad van deze directe uitspraken ligt elders. Daarom is met de, overigens bevredigende, Nederlandse vertaling van de Duitse tekst nog geen enkele moeilijkheid uit de weg geruimd. De vernuftige plaatsing van de komma's en de nauwgezette articulatie van Wittgensteins ‘taalspelen op papier’ ten spijt - men dient zich eerst terdege vertrouwd te maken met het samengebalde van Wittgensteins denktrant, vooraleer men van fascinatie kan overgaan naar begrip. De weerbarstigheid van de aforismen blijft voor de onvoorbereide of oppervlakkige lezer een reusachtig probleem, en van de 350 opmerkingen is er slechts één die die een waarachtige literaire waarde bezit. Bij wijze van troost schrijf ik deze mooie paragraaf hier integraal over.
‘Ik zag op een foto een knaap met glad achterovergekamd blond haar en een vuil, licht jasje en een man met donker haar voor een machine staan, die deels uit zwart geverfde gegoten onderdelen, deels uit bewerkte, gladde assen, tandwielen en dergelijke bestond, en daarnaast een traliewerk uit helder verzinkt draad. Het bewerkte ijzer had een ijzerkleur, het haar van de jongen was blond, de gegoten onderdelen zwart, het traliewerk zinkkleurig, hoewel alles slechts door lichtere en donkerder tinten van het fotografische papier was weergegeven.’