Scouts, en op Cyprus had hij Grivas op een haar na gemist’) is zo'n klassieke rauwe jodenhater, die toch niet kan verhelen wel bewondering te hebben voor wat zijn Israëlische geheime collega's doen en kunnen. En het geeft Le Carré de mogelijkheid om even fijntjes terug te komen op wat de Engelsen indertijd in Palestina uithaalden, wat Kurtz zich trouwens nog levendig herinnert.
John le Carré
Carré probeert, dat heeft hij meermalen verklaard, de joodse tragedie af te zetten tegen de onrechtvaardigheid die de Palestijnen moeten ondergaan en die wordt veroorzaakt door westerse schuldgevoelens. Het is het tweemaal beloofde land; het boek heeft ook enige tijd als werktitel gehad The Twice Promised Girl.
John le Carré maakte vorig jaar, na de inval in Libanon, een reportageteis voor The Observer naar Beiroet, Zuid-Libanon en Israël. Hij sprak er met Arafat (‘men zegt dat hij nooit tweemaal in hetzelfde bed slaapt’), bezocht kampen, en vervolgens Jeruzalem. Aan het eind van zijn reportage veroordeelde hij de inval als monsterachtig. ‘Alsof wij Britten ons geduld zouden verliezen met de IRA en het gehele Ierse volk voorgoed zouden af straffen.’ Terwijl hij lange tijd een overtuigd Israël-sympathisant was. In het VN-interview vertelde hij van zijn werk vlak na de Tweede Wereldoorlog toen hij vluchtelingen uit Oost-Europa moest screenen en door dat werk tot de conclusie kwam dat de joden de echte verliezers van die oorlog waren. ‘Je kunt de sporen van die tijd terugvinden in mijn eerste boek, Call for the Dead, de hoofdpersonen, tegenover Smiley, zijn joden.’
The Little Drummer Girl heeft, zo stelde Le Carré het tegenover een verslaggever van Newsweek, een educatief doel, en hij bedoelde daarmee dat de lezer uit het Westen een inzicht zou kunnen krijgen in de Palestijnse situatie en hoe die was ontstaan en welke morele dilemma's zo'n onoplosbaar probleem met zich meebrengt. Het lastige daarbij is dat Kurtz om zijn Palestijn te pakken te krijgen een andere Palestijn en een Nederlands meisje moet opblazen en dat Charlie de verschrikking van een Israëlische aanval op een Palestijns kamp moet ondergaan om toestemming te krijgen een joodse professor te gaan opblazen.
Want het is in de eerste plaats een spannend boek, een kruising tussen een thriller en een politieke roman. Met meesterhand geschreven, en zonder dat teveel aan fraaie franje dat in de Smiley-boeken was geslopen. Het is een omvangrijk boek, ruim vierhonderd forse bladzijden, met een verrassende verteltechniek. Actiescènes worden soms snel weergegeven, en daarna nog een keer uitgebreid behandeld met achtergronden en soms prachtige karaktertekeningen, en soms duurt het een hele tijd voor Le Carré allerlei gebeurtenissen met een forse streek bij elkaar haalt om ze in zijn intrige in te passen.
Af en toe wordt merkbaar dat Le Carré's sympathie aan de kant van de Palestijnen ligt, als bij voorbeeld zijn terroristenleider in het kamp kleine heroïsche trekjes meekrijgt. Maar meestal zijn zijn karakters zo goed doordacht, en brengen zo sterk hun eigen beweegredenen mee, dat ze overtuigend hun eigen zaak bepleiten.
Het ligt voor de hand om Marty Kurtz (je kunt terrorisme het best bestrijden door je eigen terrorist te bouwen) te vergelijken met George Smiley. Kurtz is een generaal in oorlogstijd, Smiley een schaakgrootmeester in een oorlogsspel. Mensen die met Kurtz in aanraking komen, merken soms dat haat een van zijn drijfveren is. Mensen die met Smiley in aanraking komen, merken zelden iets van gevoelens. Twintig jaar geleden, in de dagen dat president Kennedy in Berlijn Ich bin ein Berliner, riep, stond Smiley daar ook. Omdat Le Carré zich voorgenomen had een actueel boek te schrijven, dat begon en eindigde aan de Muur. The Spy Who Came In From the Cold was een actieboek, alhoewel de actie mislukte. In de boeken die volgden, verdween Smiley zelfs uit het gezicht en spionage werd een troosteloze aangelegenheid, vol mislukkingen en incompetente figuren. Diezelfde troosteloosheid bestond nog in Tinker, Tailor, Soldier, Spy: Smiley teruggeroepen om het verslagen en geïnfiltreerde Circus te redden. In de vervolgen bouwde Smiley de dienst weer op, spionage kreeg weer zin, en ten slotte stond Smiley opnieuw aan de ‘Muur’, oog in oog met Karla, en bleek overwinnaar. De cirkelgang van twintig jaar Circus lijkt daarmee compleet. Evenals de overstap naar de directe actualiteit, waarin vaart en geweld elke dag door de krantekoppen worden gedicteerd en de kleine trommelaarsters dapper en pathetisch vooroplopen en uiteindelijk het slachtoffer zijn.
■