Chomsky
De violist bespeelt het instrument ‘op zijn ruggemerg’. Het stuk dat hij speelt, heeft hij bewust gekozen, maar in het spelen zelf laat hij zijn pols en vingers de onbewuste paden bewandelen. Zodra hij zich gaat afvragen wat zijn handen nu eigenlijk precies doen, is het spelen voor hem onmogelijk geworden, zoals een automobilist zal verongelukken wanneer hij zich bewust probeert te maken wat zijn voet op de rempedaal precies doet. Viool spelen en automobileren gaan als het ware ‘vanzelf’ en dit fenomeen zal volstrekt onbegrijpelijk blijven, als men geen beroep wil doen op onbewuste aspecten.
In zijn proefschrift bespreekt Van Heerden een andere, soortgelijke vorm van het onbewuste. Hij verwijst op dit punt naar Chomsky, die in een poging om het gemak te verklaren waarmee kinderen een taal plegen te leren, heeft gepostuleerd dat de mens over een aangeboren kennis van de grammaticale regels moet beschikken. Het vermogen om een taal te leren is genetisch bepaald; welke taal er wordt geleerd, is een sociale kwestie.
De kennis van grammaticale regels is niet alleen onbewust, maar bovendien ontoegankelijk voor introspectie - dit vermoedelijk in tegenstelling tot de techniek van het vioolspelen. Men ziet, ook hier is de invoering van het onbewuste een noodzaak. Behavioristische theorieën schieten tekort, omdat onverklaard blijft waarom een kind ‘los van enige specifieke stimulus zelf zo gemakkelijk nieuwe zinnen voortbrengt en ook onafhankelijk van enige beloning correcties in de zinnen aanbrengt’.
Tot zover kan het onbewuste probleemloos worden aanvaard. De cognitieve psychologie, die de wijze bestudeert waarop de mens informatie verwerkt, maakt graag en dikwijls gebruik van modellen waarin het onbewuste optreedt als een - voorlopige - witte plek, die mogelijkerwijs als onze kennis daartoe strekt, zal worden ingevuld. In dit licht zal men ook Chomsky's hypothese moeten beschouwen.
De woorden van Van Heerden worden pas zorgelijk van toon, als hij de wetenschappelijke status bespreekt die het begrip ‘onbewust’ opeist in de dieptepsychologie van Freud. Het onbewuste is hier een instantie waarin niet alleen de aangeboren, voor introspectie ontoegankelijke drijfveren huizen, zij is ook het verbanningsoord voor traumatische ervaringen en ‘verboden’ wensen. Een onaangename afspraak wordt ‘gemotiveerd vergeten’, of - om in de terminologie van Freud te blijven - verdrongen. Het bewustzijn verzet zich tegen het bestaan van deze ongewenste bannelingen met behulp van een imposant arsenaal van afweermechanismen. De heftige strijd die het bewuste en het onbewuste voeren om in evenwicht te blijven, kan soms zo veel energie verslinden, dat het ten koste gaat van het psychisch welbevinden.
Het verdrongen materiaal waar Freud op doelt, is in beginsel introspectief benaderbaar, maar om de kracht van de afweermechanismen te breken, is een geregelde hulp van de analyticus noodzakelijk. Een extra probleem vormt bovendien de kameleontische eigenschap van het onbewuste om in allerlei vermommingen in het licht te treden. Het onbewuste toont zich in de droom en in de zogenaamde Fehlleistungen, zoals versprekingen en verschrijvingen.
Als voornaamste bezwaar tegen de dieptepsychologische hypothesen voert Van Heerden aan, dat een formeel model ontbreekt waarin bewe-