Tering Stein
21
Toen Abdul luid brullend en met een op bloed belust kromzwaard de flat op vierhoog binnenstormde wist hij nog niet dat daar alle tussenmuren weggebroken waren. Hij had op zijn minst gerekend op een hal en een woonkamerdeur, een klapdeur desnoods, die hij open moest trappen. Nu werd hij door niets en niemand in zijn stormloop gehinderd, zelfs niet door zijn volgelingen of door de buikdanseressen die, geschrokken van zijn rauwe kreet, schielijk opzij waren gesprongen. Pamela, die voorop had gelopen, had intussen het balkon met de pijl waar de profeet aan hing bereikt. De deur van het open kookgedeelte had ze niet achter zich dichtgetrokken. Door diezelfde deur schoot nu Abdul, nog altijd brullend, naar buiten. In één ruk had hij de flat genomen. Hij sloeg over het balkonhek en tuimelde de diepte in. Zijn kreet verstierf. Vervolgens een plof, waarna diepe stilte. Het hele balkon stond nu vol muzelmannen. De buikdanseressen zouden er niet meer bij hebben gekund - dat was geen probleem, want ze hadden zich inmiddels over de baby ontfremd. De onverwachte aanblik van het kleine schaap, dat daar zo moederziel alleen in de grote ruimte zat, had hun hart in vuur en vlam gezet en ze vertroetelden het om strijd.
De mannen buiten konden zich voorlopig niet al te zeer bekommeren om de teloorgang van hun religieuze hoofd. Al hun aandacht ging uit naar de imam aan de vlaggestok, die in het avondlicht op een spookachtige vleermuis leek. Ze hoorden het knarsen van de pijl en het gefladder van zijn mantel. Snel ingrijpen was hier geboden. Even nog wierpen de mannen een blik over de balkonleuning. Ze zagen hoe zich op de begane grond een bloedplas om Abdul vormde, sloegen voor de tweede maal die avond een halve maan en concentreerden zich vervolgens op hun benauwde verlosser. Allah moest maar voor Abdul zorgen. Als je dood was, was je bij hem in goede handen. Nu ging het om het behoud van zijn imam.
De concentratie van alle mannen tegelijk woog niet op tegen die van Pamela. Dit was nu al de tweede keer dat de Turken haar een wonder zagen verrichten. Eerst had ze de imam van een moordaanslag gered en nu weer uit een zonderlinge positie. Allah had haar vast als beschermengel meegezonden met zijn neef. Want je wist op de wereld maar nooit. Er gebeurden de vreselijkste ongelukken, auto's raasden in het wilde weg rond, er zaten overal kuilen en kraters in het plaveisel, er loerden bandieten met stiletto's in portieken en voordat je het wist viel je wel ergens van een dak. Logisch dat je, als het zo met de wereld was gesteld, je voorzorgsmaatregelen nam. Allah had geen betere kracht kunnen meesturen. Want deze vrouw hoefde de imam alleen maar strak aan te kijken of hij bedaarde al. Het leek of hij kracht putte uit die blik. Hij staakte zijn klapwieken, zijn ogen rolden niet langer en zijn spieren werden zo sterk dat hij weer een stevige greep kreeg op de pijl, zodat hij zich langzaam naar het balkon toe kon bewegen. Elk gebaar werd in de magische invloedssfeer van die vrouw vloeiend en weloverwogen. Het was voor het eerst in hun leven dat ze, zonder bijgedachten, bewonderend keken naar iemand van het zwakke geslacht.
Weldra was de imam zo dichtbij dat hij met vereende krachten naar boven kon worden getrokken. Met zo'n grote mantel had je ook veel houvast, dat scheelde.
De muzelmannen vielen, toen Gijs weer in hun midden was, op hun knieën van dankbaarheid. Enkele minuten bleven ze in die positie van aanbidding liggen. Toen hoorden ze in de verte een kletterend geluid. Ze sprongen op om over de rand van het balkon te kijken. Het was de pijl geweest, die losgeschoten was. Hij had zich - ze zagen het in het schijnsel van een straatlantaarn - midden in de bloedplas geboord en trilde nog na. Ook zagen ze een eenzaam kromzwaard flonkeren. Het lijk van Abdul was verdwenen.
(wordt vervolgd)