Het leven een kerstboom
Huwelijk en gezin
Lodewijk Brunt
In de jaren zestig en zeventig, toen de bomen tot in de hemel groeiden, werd er druk geëxperimenteerd met ‘nieuwe leefvormen’. Buitenechtelijke relaties moesten op één lijn worden gesteld met het huwelijk. Ik herinner me pleidooien voor de wettelijke erkenning van bigamie, polyandrie, polygynie en seriële monogamie. Alles kon, en dat was maar goed ook. In Californië, de bakermat van veel van dit fraais, bestonden op zeker ogenblik grote groepen mensen die er een punt van maakten om iedere nacht met een andere partner door te brengen. In plaats van fidelity spraken ze daar over polydelity. Tot zo'n jaar of wat geleden las ik dikwijls van dat soort berichten in de krant en ik knipte ze trouw uit, maar tegenwoordig hoor ik er niet veel meer over.
Komt dit soort experimenten niet meer voor, of hebben journalisten andere zaken aan hun hoofd? Wat mij in ieder geval opvalt, is dat het praten over al die fantastische alternatieve stijlen van leven zo langzamerhand belegen begint te klinken. Passé. Ik realiseerde me dit, toen ik onlangs Suzanne Brøggers boekje Verlos ons van de liefde weer eens inkeek. Ik zat midden in een verhuizing en was bezig om vloekend en zuchtend de krankzinnige hoeveelheid boeken in te pakken die ik om onbegrijpelijke redenen in de loop van mijn leven verzameld heb. Het boek lag bovenop een stapel, zodoende. De schrijfster maakt zich woedend over het traditionele gezin, of ‘kerngezin’, zoals het in de Nederlandse vertaling hardnekkig wordt genoemd. Dat was in radicale kringen bon ton, maar Brøgger uitte zich extremer dan de meesten. ‘Mijn wanhoop over het kerngezin is “alleen maar” aan het volgende te wijten,’ zo zegt de schrijfster parmantig, ‘ik heb mijn jeugd in een ongelukkig gezin doorgebracht; de gezinnen van mijn beide ouders waren ongelukkig; de gezinnen van mijn ouders' vrienden waren ongelukkig; de meeste gezinnen van mijn vrienden zijn ongelukkig.’ Je kunt je hier volgens de schrijfster niet van afmaken door te zeggen dat ieder huisje nu eenmaal zijn kruisje heeft, want het gaat hier om iets structureels: het gezin is per definitie verrot en slecht. Huwelijk en gezin zijn vormen van je reinste kannibalisme: iedereen die in zulke netten verstrikt zit, is bezig elkaar op te vreten. Alles wat ‘echt’ is, wordt verdrukt, waar het gezin is geweest, wil niets meer groeien. Brøgger roept smachtend uit: ‘Als ieder die zich revolutionair noemt of waant nu eerst eens de eigen tweezaamheid ophief en het thema populariseerde: “Trouw niet, ga scheiden!” en het proces in die richting hielp versnellen dat duizenden en
nog eens duizenden mensen de echtscheidingskantoren bestormden, dan zou dat politieke en economische gevolgen hebben.’ Wat heet, de samenleving zou op zijn grondvesten sidderen; de vrouwenbevrijding zou in één klap een feit zijn; het kapitalisme ging voor de bijl en het militair-industriële complex verdween als bij toverslag. Nooit meer uitbuiting, nooit meer oorlog.
Er is vaak op gewezen dat de verkondigers van zulke boodschappen hopeloos achter de feiten aanholden. De ‘progressieve strijd’ was een achterhoedegevecht, want van het zo gehate traditionele gezin was ook al in de jaren zestig en zeventig bijna niets meer over. En wel als gevolg van ontwikkelingen die vele tientallen jaren geleden op gang gekomen waren. De uitbreiding van het monopoliekapitalisme bij voorbeeld, met zijn behoefte aan een mobiele, ontwortelde arbeidersbevolking. Of de opkomst van het therapeutendom, dat ervoor gezorgd heeft dat in het persoonlijke leven niemand meer op zich zelf of op anderen durft te vertrouwen. Dat mag zijn, maar inmiddels hebben de Brøggers wél hun zin gekregen. Zeker voor zover het de Verenigde Staten betreft, en zal Europa daar lang bij achter blijven?
Onlangs kreeg ik de resultaten van de jongste Amerikaanse volkstelling onder ogen. Het leek alsof de cijfers door de radicale bestrijders van huwelijk en gezin zélf waren ingevuld. Eén vijfde van alle Amerikaanse huishoudens bestaat tegenwoordig nog slechts uit één persoon. Het aantal echtscheidingen is de afgelopen jaren dramatisch gestegen en deze stijging zal zich naar alle waarschijnlijkheid nog sterker voortzetten. In de leeftijdscategorie van twintig- tot veertigjarigen eindigt één derde van alle huwelijken in een echtscheiding. Op iedere duizend gehuwden bestaan ruim honderd gescheiden mensen. Het aantal éénoudergezinnen is als gevolg hiervan sterk toegenomen. In 1970 leefden er ruim twintig miljoen mensen in zo'n verband, tegenwoordig omstreeks vijfendertig miljoen; één op de acht kinderen is erbij betrokken.
Het geboortencijfer is steeds verder aan het dalen. Tien jaar geleden bestond tien procent van alle huishoudens uit zes of meer personen, nu is dat niet meer dan ongeveer vijf procent. De gemiddelde gezinsgrootte ligt op iets meer dan drie personen. Het aantal volwassenen dat ongehuwd samenwoont is sinds 1970 verviervoudigd en meer dan zeventig procent van zulke relaties is kinderloos.
Het ach en wee-geroep in de Verenigde Staten is niet van de lucht, maar er bestaan geleerden die erop wijzen dat er nog niet van de dood van het gezin gesproken kan worden. Want, zo zeggen ze, negen van de tien mensen blijven als gezinsleden in huishoudens leven en negen van de tien jonge volwassenen zullen trouwen, zij het op latere leeftijd dan in de afgelopen decennia gebruikelijk was. Zelfs mensen die gescheiden zijn zullen voor een groot deel opnieuw huwen. Iemand van het Amerikaanse Bureau voor Volkstellingen zei: ‘Het huwelijk is praktisch universeel en dat zal in onze samenleving zo blijven.’ De enige verandering die hij signaleerde was dat mensen beter dan ooit zijn gaan beseffen dat een huwelijk niet voor de eeuwigheid gesloten hoeft te worden.
Het zal wel als geruststelling bedoeld zijn, maar overtuigen doet deze tegenwerping me niet. Ik denk dat er werkelijk iets fundamenteels veranderd is. Hoezeer het huwelijk in trek zal blijven, het is niet langer de gewoonste zaak van de wereld, zoals het altijd leek te zijn geweest. Meer en meer Amerikanen ervaren een toestand die bezig is aanzienlijk ‘gewoner’ te worden: een langer of korter bestaan als alléénstaande. Vooral in de jongere leeftijdscategorieën is het aantal alleenstaanden stormachtig toegenomen: een verdrievoudiging in de leeftijden tot vijfentwintig jaar en een verviervoudiging in de categorie van vijfentwintig tot vijfendertig. In deze laatste groep leeft één op de drie personen op zichzelf! Dat was in het begin van de jaren vijftig één op de twintig. Nee, Suzanne Brøgger kan dik tevreden zijn.
Toch is er iets waar zelfs zij niet aan gedacht heeft. De bomen groeien niet langer tot in de hemel, de economische crisis slaat hard toe. Dat heeft geleid tot ingrijpende verschuivingen in de verhouding tussen arm en rijk. De kloof die daartussen bestond is in bepaalde opzichten steeds wijder geworden de afgelopen tien jaar. En wat gebeurt er? Juist mensen die in ‘alternatieve’ verbanden leven, lopen de kans om aan de slechte kant van de streep terecht te komen! En wie hebben in economisch opzicht de beste overlevingskansen? Juist, de mensen die deel uitmaken van het verdomde traditionele gezin: zulke gezinnen hebben jaarinkomens die minstens twee tot drie keer zo hoog liggen als éénoudergezinnen, alleenstaanden en andere idolen van de revolutionairen uit de afgelopen tijd. Huwelijk en gezin mogen in bepaalde delen van de Amerikaanse bevolking vrijwel van de kaart zijn geveegd, maar wat ervan over is gebleven, lijkt levenskrachtiger dan ooit. Arme Suzanne Brøgger, zulke politieke en economische gevolgen zal ze in haar kwaadste dromen niet hebben voorzien.
■