Smakelijk voedsel
Niet alleen was Barendregt ‘vroeg’ in zijn China-kritiek, hij schiep een groot genoegen in de ontmaskering van wat hem maar onder ogen of ter ore kwam, en de vele modes op het gebied der psychotherapie boden hem in de jaren zeventig hiertoe ruimschoots en smakelijk voedsel. Hij had soms iets van een hinderlijke horzel waarvan menigeen in stilte hoopte dat hij de buurman zou steken, opdat de eigen dromen en plannen nog even ongeschonden konden blijven.
Zo leefde in de jaren zeventig de droom van de multimethodische omnipotente therapeut, de therapeut die alles zou kunnen, die alle richtingen in zich zou verenigen en wist te integreren, die steeds dat zou hanteren wat op dat moment voor die patiënt het beste was. De gedachte was mooi, en begrijpelijk: want was de beperktheid van menig therapeut niet een groot euvel, en leden patiënten niet nodeloos omdat ze bij voorbeeld bij een analyticus in een eindeloze therapie verwikkeld waren geraakt waar een gedragstherapeut de patiënt met een eenvoudige oefening even over een dood punt zou kunnen helpen? En getuigde het niet juist ook van ruimdenkendheid dat de hogere analytici hiermee erkenden dat de lagere gedragstherapie soms meer aangewezen was?
De gedachte was mooi, het motief was mooi, maar de vraag was hier, zo oordeelde Barendregt, of één persoon al die therapieën kon combineren. Die richtingen verschilden immers sterk, in activiteit, terminologie en ook in doelstelling: gedragstherapeuten braken stimulus-respons-koppelingen af en probeerden mensen minder afhankelijk van de situatie te maken, Rogerianen dirigeerden iemand op nondirectieve wijze naar een reëel en vooral niet te laag zelfbeeld, en psychoanalytici herleidden het gedrag tot motieven en doelstellingen en trachtten de patiënt te doen inzien dat deze conflicterende doeleinden had. Kon een therapeut zich niet beter bij één taal houden; één leest was immers al moeilijk genoeg om zich goed en met vrucht bij te houden. Leidde deze oecumene in psychotherapeutisch Babel niet tot spraakverwarring en zielsvervuiling, zo luidde Barendregts retorische vraag. Toen een hinderlijk geluid, maar de praktijk heeft hem, zoals vaker bij hinderlijke geluiden, geen ongelijk gegeven. Een belangrijk deel van De zielenmarkt gaat over fobieën, en de bevindingen, beschouwingen en overwegingen hierover zijn het resultaat van het grote fobieënproject dat Barendregt in de jaren zestig opzette aan zijn afdeling klinische psychologie. Het onderzoek van al zijn medewerkers werd op dit project afgestemd; iets wat toen een uitzonderlijk staaltje van streng doordacht centralisme was, en nu ongeveer is waar de overheid met veel hangen en nog meer wurgen heen werkt: het geïntegreerde onderzoeksbeleid.
Dat zijn vertwijfelde en kritische gestel hem niet tot een angstige kruidenier maakte, blijkt ook uit het grote gebaar waarmee hij andere projecten aanpakte, ook plannen die nooit van de grond kwamen. Zo was hij bij de voorbereidingen van een nieuw op te richten Interfaculteit voor Psychotherapie - waarvan hij met de Amsterdamse psychiater Van Dantzig de initiatiefnemer was - niet van zins om uit te gaan van de bestaande opleidingen om die in een gecombineerde en verbeterde versie uit te brengen.