Een moeilijke jongen
Een biografie over de Amerikaanse dichter Robert Lowell
Robert Lowell A Biography door Ian Hamilton Uitgever: Random House, 480 p., f 64,45 Importeur: Van Ditmar
Aad Nuis
In het algemeen hou ik niet van poëzievoordrachten, kunstnijvere initiatieven als Poëzie Hardop kunnen mij gestolen worden, maar het is iets anders als dichters uit hun eigen werk voorlezen. Dat kan indrukwekkend zijn, of verhelderend, of pijnlijk zoals het derderangs acteurswerk waarmee iemand als Jevtoesjenko zo krakend door de mand valt. Kouwenaar is allesbehalve een boeiende spreker, maar hij leest met karakter. Het merkwaardige gekwinkeleer van Vroman blijft, als je het een keer hebt gehoord, steeds meeklinken als je hem leest. Komt het doordat poëzie meer dan andere kunstvormen vast blijft zitten aan het persoonlijke, dat de stem van de maker zo belangrijk is? Een goed gedicht kan over alles gaan en de meest uiteenlopende lezers het gevoel geven dat hun eigen roerselen er perfect in zijn verwoord, - maar vreemd genoeg ontleent het die zeggingskracht vaak aan de suggestie dat het tegelijk de uiting is van één allerindividueelst en onverwisselbaar mens.
Vooral op Poetry International heb ik heel wat dichters gehoord, maar de meest ingrijpende ervaring in dat opzicht was de keer dat ik een plaat hoorde van Robert Lowell die uit Life Studies las. Iemand had die uit Amerika meegebracht toen de bundel nog maar net was verschenen. Later heb ik die plaat nooit meer gehoord, noch een andere voorlezing door Lowell; toen ik de dichter eens op de Duitse televisie zag, sloeg meteen het monster van de nasynchronisatie toe. Misschien is daardoor de schok van die eerste keer des te scherper in mijn geheugen gegrift. Het kwam, denk ik, doordat die broze, dodelijk vermoeide en toch wendbare stem zo precies paste bij de perfecte balans van humor en wanhoop in die gedichten. Het kwam ook doordat die ineens een volstrekt overtuigend antwoord leken te geven op vragen die me toen al bezighielden: hoe er nog poëzie geschreven kon worden die tegelijk persoonlijk en veelomvattend was; hoe je het spel in de poëzie de ruimte kon geven en toch ondergeschikt maken aan de ernst ervan.
Robert Lowell, tekening van David Levine
Het is nu meer dan twintig jaar later, Robert Lowell is al meer dan vijf jaar dood, en zijn eerste grote biografie is verschenen; geschreven door een jongere Engelse dichter, Ian Hamilton. Uit dat boek blijkt dat Life Studies ook voor Lowell zelf een hoogtepunt was, en een doorbraak naar nieuwe mogelijkheden voor zijn poëzie. Maar onmiddellijk duidelijk was dat niet. De ontvangst van de bundel bij de Amerikaanse critici was zo al niet slecht dan toch uitgesproken lauw. Dat had zeker te maken met de aard van de reputatie die Lowell tot op dat moment had opgebouwd. Hij was begin veertig toen Life Studies uitkwam in 1959, en al bijna zo beroemd als een dichter in Amerika maar zijn kan. Maar de gedichten waarmee hij die roem verworven had, waren duister, hartstochtelijk en geleerd. Met hun nauwelijks naspeurbare symboliek en poëtische dubbele bodems leenden ze zich uitstekend tot bestudering door de academische literatuurkritiek die in de naoorlogse jaren in Amerika een bloeitijd beleefde. Voor de bewonderaars van die poëzie moet de overgang naar de schijnbaar nonchalante, losse vorm van de Life Studies en hun soms haast keuvelende toon moeilijk te verwerken zijn geweest.
Op zich zelf was die losse vorm niets nieuws; velen waren Lowell daarin voorgegaan. Het bijzondere was dat hij in Life Studies zijn poëzie als het ware binnenstebuiten keerde. De oude gedichten hadden vaak een kern van persoonlijk voorval en gevoel - Hamiltons biografie heldert daarover veel op - die vrijwel onzichtbaar is geworden door het bouwsel van culturele, historische en religieuze verwijzingen en toespelingen dat eromheen is opgetrokken, en dat ervoor moet zorgen dat de draagwijdte van het gedicht wordt vergroot. Vanaf Life Studies draait Lowell dat om. Zijn beste gedichten zijn voortaan onverbloemde verslagen van incidenten en emoties uit eigen leven en dat van de mensen om hem heen, maar zozeer van binnenuit opgeladen met de subtiele middelen van zijn dichterlijk vakmanschap dat ze eveneens, en vaak veel overtuigender, uitstijgen boven zich zelf.
Hij had daarbij steun aan een omstandigheid waar in die tijd zijn vriendin de dichteres Elizabeth Bishop in een brief op wees. Ik ben jaloers op die zelfverzekerdheid van je, schreef ze. Als ik net zo gedetailleerd zou schrijven over mijn oom Artie die aan de drank was, met zijn vrouw vocht, de hele dag uit vissen ging en van niks wist, dan zou dat een beetje interessanter zijn dan een oom die advocaat was in de provincie, maar meer ook niet. Terwijl jij alleen die namen maar hoeft op te schrijven!