Tering Stein
17
Suleika, de vrouw van Abdul, had zich altijd gewillig in de zijkamer laten opsluiten wanneer de buikdanseressen hun wekelijkse voorstelling kwamen geven om het geloof van de mannen te prikkelen. Ze kon niet tegelijkertijd kinderen baren en mannen religieus inspireren, dat begreep ze wel. Voor dat laatste had je een speciaal soort vrouwen. Zo was dat nu eenmaal. Dus liet ze zich eens in de week het zijkamertje induwen waar ook de meisjes sliepen. Ze vond het niet erg. Zo schoot ze, omdat ze daar haar sluier kon afdoen, immers eens op met het breien van haar kindersokken. Haar negen kinderen - hier zat ze al tussen vier stapelbedden en twaalf dozijn kluwens schapewol ingeklemd - hadden altijd veel sokken nodig en het was verdraaid lastig om met een sluier voor breipennen te hanteren. Je moest ze gewoon hoog in de lucht steken om er nog iets van terecht te brengen. Nee, ze klaagde niet over haar wekelijkse isoleercel. Ze luisterde maar wat mee naar de muziek achter de deur en leefde, als ze de mannen zo hoorde hijgen, in de gelukkige zekerheid dat de komst van de imam niet ver meer was. Ze miste de laatste tijd wel de diepe ademhaling van Abdul in het koor, maar ach, zijn omscholingscursus duurde maar twee maanden. Daar kon je een religieuze hoogtijdag niet voor verzetten en al helemaal je uitkering niet voor laten schieten. Daar moest je wat voor overhebben. Aan Suleika zou het niet liggen. Haar man en haar geloof in de imam betekenden alles voor haar. En als mannen zich met het geloof gingen bemoeien, dan waren er twee mooie dingen samengekomen, dan mocht je je daar niet tussendringen. Alles wat een man deed omwille van zijn heilsverwachting was welgedaan.
Maar... de geluiden van deuren en voetstappen die ze nu hoorde: de dansende geloofsprikkels die de gang opgingen, even later gevolgd door de mannen, die geluiden had ze nog nooit gehoord! De danseressen waren altijd kort daarna teruggekeerd en dan werd de bandrecorder opnieuw aangezet. Nu hadden ze echter allemaal de kamer verlaten. Er heerste een absolute stilte. Dat werd te gek! Hier was iets niet in de haak met de zuiverheid van de eredienst. Opeens zag ze de mannen weer als mannen en het geloof als geloof. Ze besloot de deur te forceren. Je bleef tenslotte, als puntje bij paaltje kwam, ook nog vrouw.
Suleika liet haar breipennen vallen, trok haastig haar sluier voor haar gezicht en gaf met haar ranke schouder de deur een dreun. De Hollandse architectuur gaf onmiddellijk mee - de deur was van spaanplaat, met een houtnerfmotief beschilderd. Wat een geluk dat haar Abdul deugdelijker was! Ze zou die fraaie vrienden van hem wel eens betrappen.
Suleika merkte zelfs niet dat er nog mannen in de kamer waren achtergebleven, zo kameelachtig snel draafde ze de gang op. Ze zag het luik naar de zolder openstaan. Met resolute gebaren besteeg ze de trap. Gelukkig, die gaf niet mee. Die was niet van Hollandse makelij en vast ook lang niet zo slap als Abduls vrienden. Ze stak haar hoofd door het luik - en zag de imam, de verborgene, op het dak staan. Tenminste, hij leek erop, zoals hij daar tussen de mannen en de hoeri's troonde. Ze herkende de tulband, het zwarte kleed, de versierselen. Die had ze er zelf ooit eens opgeborduurd - haar voorraad kindersokken was er destijds nog flink van geslonken en ook de Rode Halve Maan had een jaarlang geen gebreide trui van haar gehad. Ze zag meteen dat het de kleren van de Lang Verwachte waren - maar ook wie ze droeg. Dat was de imam niet, dat was die lange, slome buurman van vierhoog. ‘Bedrog!’ gilde Suleika.
Gijs herkende haar ook. Hij vervloekte zichzelf nu, omdat hij daarnet niet naar beneden was gesprongen. Zweefde hij nu maar halverwege de flat, dan was hij er heel wat gelukkiger aan toe. ‘Tütüt kütlür!’ blafte de oudste van de muzelmannen Suleika toe.
‘Zwijg, vrouw!’ verduidelijkte het jongste lid van de delegatie.
Gijs had al een aanloop genomen om te springen. Want juist deze vrouw had nog iets met hem af te rekenen. Het uur, nee de seconde van haar wraak was duidelijk gekomen.
(wordt vervolgd)