Het leven een kerstboom
Feminisering van de armoede
Lodewijk Brunt
Onlangs kwam ik voor het eerst de uitdrukking ‘feminisering van de armoede’ tegen in een Nederlandse krant. Wat er precies mee werd bedoeld viel niet op te maken uit het artikel. Ik begreep dat er mee verwezen werd naar het feit dat er in Nederland steeds meer ‘bijstandsvrouwen’ bijkomen, vrouwen die na hun echtscheiding blijven zitten met de kinderen, zonder werk en met een uitkering die lager is dan het minimumloon.
Ik keek er van op, omdat het een uitdrukking is die in de Verenigde Staten al jaren wordt gebruikt voor een ontwikkeling die zó specifiek is, dat de situatie van de Nederlandse bijstandsvrouwen daar alleen met behulp van de wildste fantasie mee op één lijn te stellen is. Er wordt daar alleen over ‘feminisering van de armoede’ gesproken in het geval van een heel bepaald slag bijstandsvrouwen, en wel voornamelijk ongehuwde moeders. In de Verenigde Staten nam de afgelopen tien jaar het aantal gezinnen van zulke moeders met maar liefst 370 procent toe. Het gaat om overwegend jonge vrouwen, waaronder zich steeds meer teen-age moeders bevinden. Maar dat niet alleen, het gaat bovendien om overwegend zwarte vrouwen en vrouwen van Puertoricaanse afkomst - bevolkingsgroepen waar trouwens het echtscheidingspercentage ruim twee keer zo hoog is als het landelijke gemiddelde. De cijfers liegen er niet om. In 1979 werd meer dan de helft van alle zwarte kinderen geboren in gezinnen van ongehuwde moeders, een getal dat aanzienlijk hoger ligt als je het per getto bekijkt: 65 procent voor Washington DC, 70 procent voor Chicago, 77 procent voor Harlem. In dergelijke gezinnen is de armoede steeds meer geconcentreerd geraakt. Naar schatting maakt de helft van alle Amerikanen die onder de officiële ‘armoedegrens’ leven, deel uit van zo'n gezin. Dat zou neerkomen op bijna dertien miljoen mensen.
Over de achtergronden van dit verschijnsel is de laatste jaren druk gespeculeerd, maar er zijn tot nog toe weinig bevredigende verklaringen bedacht. Wél is zo langzamerhand iedereen het er over eens dat het hier om een bepaald ‘patroon’ gaat. Ook in een recent nummer van Newsweek (17 januari 1983) wordt daar melding van gemaakt: ‘Treurig genoeg lijkt dit fenomeen zichzelf in stand te houden. De jonge moeder verdwijnt van school, zal vermoedelijk een groter gezin hebben dan normaal en zal de rest van haar leven alléén voor haar gezin moeten opdraaien, want zelfs als ze later zou trouwen hebben haar huwelijken een grotere kans om in echtscheiding te eindigen. Daardoor zal haar gezin arm zijn en haar dochters zullen in dezelfde cyclus terecht komen.’
De gezinnen van deze ongehuwde moeders behoren tot de harde kern van de Amerikaanse ‘onderklasse’, niemand schijnt te weten hoe de vicieuze cirkel doorbroken moet worden. Integendeel, de kern lijkt zich gestadig uit te breiden. Als de omstandigheden zich niet drastisch wijzigen is het alleen nog maar een kwestie van tijd voordat zich onder de armoedegrens vrijwel uitsluitend gezinnen van ongehuwde moeders bevinden.
Onlangs las ik een interview met zo'n moeder, Jean Madison uit Harlem, New York. Op haar elfde jaar raakte ze voor het eerst in verwachting en beviel ze van een drieling; op haar twaalfde kreeg ze opnieuw een drieling en het jaar daarna een tweeling. Op haar zesentwintigste had ze meer dan twintig kinderen en toen ze geïnterviewd werd, was ze negenendertig: acht keer grootmoeder en in blijde verwachting van haar zoveelste kind. Het is geen pretje om in de bijstand te zitten. Het bedrag dat je krijgt is lager dan de door de Amerikaanse regering vastgestelde ‘armoedegrens’. Ook wordt de regel gehanteerd dat bijstandsvrouwen geen verhoudingen met mannen mogen aanknopen. Als het gaat om haar wettige echtgenoot stopt de uitkering omdat hij wordt geacht zijn verplichtingen als kostwinner na te komen en als het gaat om een andere man houden de betalingen op omdat de overheid geen ‘immoreel gedrag’ wil subsidiëren en niet van zins is het traditionele gezin te ondermijnen. Waarom zorgen deze vrouwen niet voor deugdelijke anticonceptie?
Het meest oorspronkelijke antwoord op deze vraag is geformuleerd door de antropoloog Marvin Harris. Volgens hem is de bijstand, met alle nadelen, tóch voor vele miljoenen vrouwen uit de zwarte getto's het minste van alle kwaden. Ze krijgen gratis medische zorg, voedselbonnen en genoeg geld om een appartement te kunnen huren. Dat laatste levert ze een strategisch voordeel op tegenover de meeste mannen in het getto, die het voor een belangrijk deel zonder vaste woon- of verblijfplaats moeten stellen. Om de gunsten van vrouwen met een ‘eigen’ huis wordt druk geworven. Want de bijstand kan nog zo strak willen vasthouden aan de regel van ‘geen man over de vloer’, daar trekt niemand zich iets van aan. Vrijwel iedere bijstandsmoeder trekt extra inkomsten van ‘passagierende’ mannen: hetzij haar echtgenoot, die zich bij haar verborgen houdt, hetzij inwonende minnaars, hetzij vroegere minnaars van wie ze een of meer kinderen heeft. En als die mannen geen extra inkomsten te bieden hebben, dan vliegen ze er binnen de kortste keren uit. Hier ligt een hechte schakel met de misdaad, want gezien de schrikbarende werkloosheid onder zwarte en Puertoricaanse mannen, zijn dezen voor verdiensten aangewezen op drugshandel, diefstal, beroving, heling en wat al niet. Bijstandsmoeders moedigen hun zoons aan om al op jeugdige leeftijd óók wat bij te verdienen via deze kanalen. Ze stimuleren de typische macho-eigenschappen die noodzakelijk zijn om je in het harde milieu van de straatmisdaad staande te houden, maar niet in het minst omdat de zoons op die manier voor bescherming kunnen zorgen. Hoe meer zoons hoe beter, want in de zwarte getto's is immers bijna de helft van alle jongens vóór hun vijfentwintigste door een gewelddadige dood om het leven gekomen. De bijdragen van meisjes zijn trouwens evenmin te versmaden: ze passen op hun kleinere broertjes en zusjes, doen boodschappen en zorgen voor
de huishouding. En als ze op zestienjarige leeftijd een kind hebben, kunnen ze een eigen uitkering krijgen, waarmee het budget kan worden uitgebreid en waarmee kan worden gezorgd voor een voortzetting van de ‘matrifocale dynastie’ van grootmoeders, moeders en dochters. Het komt er in de redenering van Harris uiteindelijk op neer, dat door de bijstand precies datgene wordt gestimuleerd wat de autoriteiten graag willen voorkomen: de vestiging van door vrouwen gedomineerde éénouder gezinnen en misdadige praktijken van jong en oud.
Het is volgens Harris met name de uitzichtloze werkgelegenheidssituatie van zwarte mannen die de ‘feminisering van de armoede’ mogelijk heeft gemaakt en gestimuleerd. Als mannen niet meer in staat zijn om de kost te verdienen, dan nemen vrouwen zélf het heft in handen en ze kiezen daar zo hun eigen oplossingen voor. Daarin ligt een centraal verschil met de Nederlandse omstandigheden. Onlangs las ik in de krant een vraaggesprek met een actievoerende bijstandsvrouw uit Tilburg. Over haar kinderen zei ze: ‘Ze gaan vaak naar papa, want die zit er warmpjes bij. Daar is alles zo netjes en schoon. Daar is het juist of ze een aai van de samenleving krijgen.’ Zolang dít de verhoudingen zijn, zal het met de ‘feminisering van de armoede’ in Nederland voorlopig nog wel niet zo'n vaart lopen.